Het Stanford-gevangenisexperiment: hoe goede mensen slecht worden
‘Het Lucifer-effect: hoe gewone mensen zich laten verleiden tot het kwaad’ is de titel van een boek geschreven door Philip Zimbardo. Hierin presenteert hij het Stanford-gevangenisexperiment, een van de meest significante experimenten in de gehele geschiedenis van de psychologie.
De resultaten hebben de manier waarop we naar de mens kijken veranderd. En ze hebben ook ons inzicht beïnvloed over hoe belangrijk onze omgeving is en de rol die onze omgeving speelt in onze gedragingen en attitudes.
In het boek stelt Zimbardo een aantal vragen: wat zorgt ervoor dat een goed persoon zich op een slechte manier gedraagt? Hoe kun je een moraal persoon verleiden tot immoreel gedrag? Waar is de lijn tussen goed en kwaad en wie loopt het risico de grens te overschrijden?
Voordat we achter de antwoorden komen, laten we eerst iets meer te weten komen over wat het Stanford-gevangenisexperiment precies inhield.
De oorsprong van het Stanford-gevangenisexperiment
Een professor aan de Universiteit van Stanford, Philip Zimbardo, wilde onderzoek doen naar mensen in een context waar ze geen vrijheid hadden. Om dit te bereiken stelde Zimbardo voor om een gevangenissetting te simuleren in een ongebruikte universiteitsruimte.
Nadat ze het gebied hadden ingericht als een gevangenis, moest Zimbardo het vullen met ‘gevangenen’ en ‘bewakers’. Dus rekruteerde Zimbardo studenten voor zijn experiment. Ze zouden een klein geldbedrag krijgen als ze bereid waren deze rollen te spelen.
Het experiment telde uiteindelijk vierentwintig studenten, die werden ingedeeld in twee groepen (gevangenen en bewakers), op een willekeurige manier. Hij wilde het gevoel van realisme vergroten en een grotere overgave bereiken in deze rollen.
Dus moesten ze van hem door een detentieproces gaan (ze kregen hulp van de politie). Vervolgens kleedde de gesimuleerde Stanford-gevangenis hen als gevangenen en verving hun namen met identificatienummers.
Ze gaven de bewakers een uniform en zonnebril om hun rol van autoriteit aan te moedigen.
Kwaad in de Stanford-gevangenis
Aan het begin van het gevangenisexperiment in Stanford behandelden de meeste gevangenen de situatie als een spel. Dus hun overgave aan hun rol was erg minimaal.
Maar de bewakers moesten hun autoriteit herbevestigen en dus de gevangenen zich laten gedragen als gevangenen. Om dit te bewerkstelligen begonnen ze continu de gevangenen te tellen en een oneerlijke hoeveelheid controle op hen uit te oefenen.
De bewakers begonnen de gevangenen bepaalde regels op te leggen die ze moesten opvolgen tijdens de tellingen, zoals het zingen van hun identificatienummer. Als ze niet gehoorzaamden aan dat bevel, moesten ze zich opdrukken.
Deze ‘spellen’, of bevelen, waren aan het begin onschuldig. Maar al op de tweede dag werden het echte, gewelddadige vernederingen van de gevangenen door de bewakers.
Zo straften de bewakers de gevangenen door ze geen eten of slaap te geven. Ze sloten ze bijvoorbeeld voor uren achtereen op in een kast. Of ze dwongen hen om rechtop te blijven staan, naakt.
De bewakers bereikten zelfs een punt waarop ze de gevangenen dwongen om te doen alsof ze orale seks aan de anderen gaven. Vanwege deze vernederingen vergaten de gevangenen dat ze studenten waren die deelnemen aan een experiment. Ze begonnen te denken dat ze echte gevangenen waren.
Ze moesten het Stanford-gevangenisexperiment op de zesde dag al annuleren. Waarom? Vanwege het geweld dat afkomstig was van de studenten die zich volledig overgaven aan hun rollen.
Er is één vraag die gelijk opduikt: ‘Hoe bereikten de bewakers zo’n hoog niveau aan kwaadheid ten opzichte van de gevangenen?’
Conclusie: de macht van hun situatie
Na het observeren van het gedrag van de bewakers, probeerde Zimbardo enkele variabelen te identificeren. Hij wilde begrijpen wat een normale groep studenten – zonder enige pathologieën – had aangezet tot het vertonen van zulk gedrag.
We kunnen het kwaad van hun gedrag niet toeschrijven aan het feit dat de student-bewakers slecht zouden zijn. Dit komt doordat beide groepen willekeurig ingedeeld waren.
Ze hadden zelfs een test gerelateerd aan geweld afgenomen voor het experiment. De resultaten waren duidelijk: ze tolereerden geweld niet, of slechts in een paar situaties.
Dus de factor moet iets zijn dat intrinsiek is aan het experiment. Zimbardo begon te denken dat het de macht van de situatie was die hij had gecreëerd in die gevangenis. Dat het de omstandigheden waren die ervoor zorgden dat vredige studenten zich zo kwaadwillig begonnen te gedragen.
Dat is gek want we denken over het algemeen dat kwaad een kwestie van aanleg is. Dat wil zeggen dat er goede en slechte mensen zijn, onafhankelijk van de omstandigheden waarin ze zich bevinden.
We hebben de neiging te denken dat de kracht van aanleg, of persoonlijkheid, sterker is dan omstandigheden of rollen.
Situatie, samen met het bewustzijn dat een persoon heeft van zijn context, is extreem belangrijk. Het is wat bepaalt op welke manier een persoon zich gedraagt.
Soms zal de situatie de reden zijn waarom we een gewelddadige of kwade handeling uitvoeren. Dus als we ons hier niet bewust van zijn, zullen we niet in staat zijn om ook maar iets te doen om het te vermijden.
Ontmenselijking in het Stanford-gevangenisexperiment
In het gevangenisexperiment in Stanford creëerde Zimbardo een perfecte context voor de gevangenen om zich ontmenselijkt te voelen. Dit kwam ook zo over in de ogen van de bewakers.
Deze ontmenselijking komt voort uit meerdere factoren. Eén daarvan is bijvoorbeeld het feit dat er een onbalans was in de macht tussen bewakers en gevangenen. Of de manier waarop de bewakers de gevangenen begonnen te zien als een algemene groep. En vooral de vervanging van hun namen met identificatienummers, etc.
Dit alles zorgde ervoor dat de bewakers de gevangenen inderdaad als gevangenen begonnen te zien. Ze zagen ze niet meer als mensen waarmee ze zich konden inleven.
Mensen die in de werkelijkheid, buiten de gesimuleerde context van het experiment, een belangrijke rol met hen deelden. Ze waren namelijk allemaal studenten.
De banaliteit van goed en kwaad
Er is één uiteindelijke conclusie die Zimbardo voor ons achterlaat in zijn boek. Er zijn geen demonen of helden, of ten minste minder dan we denken dat er zijn. In plaats daarvan moet goed en kwaad gezien worden als een product van omstandigheden.
Ze zijn niet zo gerelateerd aan persoonlijkheid of waarden uit de kindertijd als we denken. Dit is diep vanbinnen een optimistische boodschap. Zo goed als iedereen kan op een kwade manier handelen. Maar tegelijkertijd kan dus ook iedere persoon zich als een held gedragen.
Er is slechts één ding dat we moeten doen om het eerste geval te voorkomen. We moeten de karakteristieken van de situatie of van onze rol identificeren, die er wellicht voor kunnen zorgen dat we goed of kwaad handelen.
Zimbardo schreef dit ‘anti-kwaad’-handboek. Hiermee kunnen we tegen de druk van elke situatie ingaan. Het is zo’n populair concept geworden dat er zelfs een bekende film over is gemaakt.
Een vraag waar we wellicht mee blijven zitten en waar we op willen reflecteren is over een bepaalde situatie die we allemaal vinden binnenin onszelf.
Wanneer we vaststellen dat iemand zich op een kwade manier gedraagt, hoe evalueren we dit dan? Evalueren we zijn situatie en zijn druk of categoriseren we hem simpelweg als kwaad?