Roofzuchtige dreigingstheorie: angst is niet altijd negatief
De roofzuchtige dreigingstheorie stelt voor dat angst en de omstandigheden eromheen geen negatieve maar adaptieve toestanden zijn. Ze werd in 1988 door Fanselow en Lester naar voren gebracht en is gebaseerd op de biologische processen die in bedreigende situaties plaatsvinden.
Momenteel wordt het woord angst nogal losjes gebruikt. In feite wordt het vaak gebruikt om elke vorm van onbehagen te beschrijven. Bovendien heeft het de neiging er een volkomen negatieve connotatie aan te geven. De theorie van de roofzuchtige dreigingstheorie wijst er echter op dat angst een specifieke toestand is en dat die vaak positief is.
De roofzuchtige dreigingstheorie stelt dat elk mens zijn leven lang met verschillende gevaren te maken krijgt. De aanwezigheid van een bedreigende factor lokt verschillende gewaarwordingen en waarnemingen uit, waaronder angst. Dit stelt hen in staat de nodige stappen te nemen om effectief met het risico om te gaan. Laten we het nader bekijken.
“Angst is natuurlijk voor de wijzen, en weten hoe ze te verslaan is moedig.”
-Alonso de Ercilla y Zúñiga-
De roofzuchtige dreigingstheorie
Roofzuchtige dreigingstheorie beweert dat angst een gedragsmechanisme is dat geactiveerd wordt bij de aanwezigheid van een bedreiging. Voor de vroege mens zou die dreiging de aanwezigheid van een roofdier, zoals een leeuw, geweest zijn. Tegenwoordig zijn er andere risico’s, zoals over een donkere straat lopen in een gevaarlijke buurt.
Deze theorie wijst erop dat er verschillende ‘verdedigingsfasen’ zijn bij de aanwezigheid van een bedreiging. Deze worden geactiveerd als bepaalde stimuli verschijnen. Ze leiden tot het ontstaan van verdedigingsgedrag, afhankelijk van de mate van genoemde dreiging.
Zowel de intensiteit als de kenmerken van het verdedigingsgedrag veranderen afhankelijk van de ‘roofzuchtige dreiging’. Met andere woorden, de waarschijnlijkheid dat je schade zult lijden.
Er zijn drie verdedigingsfasen in de theorie van de roofzuchtige dreigingstheorie, die we hieronder op een rijtje zetten.
1. Defensieve fase
Net als in de andere verdedigingsfasen kan de intensiteit van deze fase hoog of laag zijn. Er zijn drie soorten gedrag in dit stadium:
- Defensieve gedragingen vóór de ontmoeting. Ze komen overeen met situaties waarin de dreiging, of de roofzuchtige dreiging, gering is, maar bestaat.
- Defensieve gedragingen na de ontmoeting. Ze doen zich voor als de dreiging (Spaanse link), of het roofdier, wordt opgemerkt maar niet onmiddellijk is, of als het niet zeker is dat een aanval zal plaatsvinden.
- Circa-strike verdedigingsgedragingen. Ze treden op wanneer de gedragingen na de ontmoeting mislukken. Vandaar dat er direct contact is met het roofdier en de dreiging zich materialiseert.
2. Manifeste reacties
Deze komen overeen met de materialisatie van afweer in specifiek gedrag. Ze zijn als volgt:
- Verandering van patroon of voorzichtige aanpak. Ze komt overeen met de reactie die gegeven wordt tegen de voor-ontmoetingsverdediging.
- Immobilisatie, potentiëring van reflexen, of analgesie. De overeenkomstige reactie op afweer na de ontmoeting.
- Uitbarsting, vlucht, aanval. Dit zijn de mogelijke gedragingen die ontketend worden als een uiting van de voor-ontmoetingsverdediging.
3. Psychologische constructie
De andere component is het psychologisch construct. Dit verwijst naar de affectieve toestand die gepaard gaat met de reeds beschreven waarnemingen en gedragingen. Er zijn drie mogelijke alternatieven: angst, vrees en paniek.
Roofzucht
De theorie van de roofzucht geeft aan dat de hierboven beschreven processen in elk stadium tegelijk optreden.
- Pre-encounter verdedigingen brengen een verandering in het gedragspatroon teweeg, of een voorzichtige aanpak. Angst overheerst.
- Afweer na een ontmoeting wekt onbeweeglijkheid op, verscherping van de reflexen, of blokkering van de waarneming. Angst overheerst.
- Tegenaanvalverdedigingen veroorzaken een emotionele uitbarsting, of een vlucht- of aanvalsreactie. Paniek heerst.
Het is gemakkelijker dit te begrijpen met een voorbeeld. In het eerste geval denk je aan een persoon die door een donkere steeg loopt, op een gevaarlijke plaats. In de verte ziet hij een verdachte figuur. Ze voelen zich angstig en besluiten daarom hun route te veranderen.
In het tweede geval zien ze het roofdier niet in de verte, maar verschijnt die plotseling om een hoek en is onmogelijk te ontwijken. De persoon is bang. Dit leidt ofwel tot onbeweeglijkheid, ofwel tot hoge alertheid.
Het derde geval zou een situatie zijn waarin het roofdier, in dit geval de wantrouwende persoon, een wapen tevoorschijn haalt. De persoon voelt paniek, wat vervolgens tot een vecht-, vlucht-, of schrikreactie leidt.
Zoals je ziet spelen angst, vrees of paniek in alle gevallen een relevante rol met betrekking tot zelfbehoud. Het maakt het mogelijk de dreiging waar te nemen en gedragingen te vertonen die erop gericht zijn die dreiging te vermijden of te confronteren. In feite spelen de schijnbaar ‘negatieve’ gevoelens een adaptieve rol, want ze beschermen het individu tegen werkelijk gevaar.
Alle siterte kilder ble grundig gjennomgått av teamet vårt for å sikre deres kvalitet, pålitelighet, aktualitet og validitet. Bibliografien i denne artikkelen ble betraktet som pålitelig og av akademisk eller vitenskapelig nøyaktighet.
- Dias, C. S., Cruz, J. F. A., & Fonseca, A. M. (2011). Ansiedad, percepción de amenaza y estrategias de afrontamiento en el deporte: diferencias individuales en el rasgo de ansiedad.
- Garrido Muñoz, A. (2021). Mecanismos autonómicos de la modulación de la respuesta cardíaca de defensa.