Hoe je bent voorspelt het soort therapie dat je nodig hebt
Waarom worden we beter in psychotherapie? Verschillende disciplines, zoals de psychiatrie of de psychologie, hebben geprobeerd deze vraag te beantwoorden. Tegenwoordig is bekend dat bepaalde kenmerken van de cliënt van invloed zijn op het succes van psychologische behandelingen.
Is spiritualiteit bijvoorbeeld belangrijk voor hen? Hoe is hun copingstijl? Zijn ze bereid ‘actief’ te zijn in het therapeutische proces? Met dit in gedachten kunnen we met een gerust hart stellen dat de manier waarop je bent voorspelt wat voor therapie je nodig hebt.
Volgens Lambert (2019) is tot 33 procent van de totale therapeutische verandering van mensen die psychotherapie volgen te wijten aan extra-therapeutische factoren. Deze factoren omvatten die welke samenhangen met de cliënt/patiënt en zijn vitale geschiedenis. Dit is volkomen begrijpelijk als je bedenkt dat het de cliënt is die het veranderingsproces initieert.
“Als de cliënt de faciliterende inspanningen van de therapeut niet opneemt, gebruikt en doorzet, dan gebeurt er niets.”
-Bergin-
.
Kenmerken van de therapeut
Er is een breed scala aan heterogene kenmerken voorgesteld met betrekking tot de vraag of een cliënt voor de ene of de andere soort therapie kiest. We gaan ons op enkele daarvan richten.
Ten eerste is het voor een goed therapeutisch proces noodzakelijk om de kenmerken, percepties en voorkeuren van de cliënt mee te nemen, met als doel de therapie zoveel mogelijk te personaliseren (Spaanse link).
“Naarmate therapeuten zich meer zijn gaan aanpassen aan de hulpbronnen van de cliënt, lijken er meer veranderingen plaats te vinden.”
-Bergin-
1. Niveau van functionaliteit
Een minimaal niveau van functionaliteit is geïdentificeerd als een factor die de prognose van psychotherapie bemoeilijkt. Aspecten, zoals de diepte van de door de klinische toestand opgelegde beperkingen, hangen samen met een slechtere prognose, en omgekeerd.
Bij de kinderpopulatie doet zich echter het omgekeerde voor. Wanneer de ernst van de gedragsproblemen groter is, is de effectiviteit van ouderlijke trainingsprogramma’s namelijk ook groter.
Met betrekking tot volwassenen is het gemakkelijk af te leiden dat, wanneer iemands leven meer gecompromitteerd is, hij meer therapiesessies nodig heeft. Aan de andere kant, als het premorbide niveau van functioneren echt laag is, zijn directieve therapieën gericht op het verhogen ervan zeer gunstig. Een daarvan is interventie door gedragsactivering.
2. Voorkeuren
Voorkeuren hebben betrekking op de activiteiten en psychotherapieomstandigheden waar de cliënt zich het prettigst bij voelt. Er zijn verschillende instrumenten, zoals de C-NIP ( The Cooper-Norcross Inventory of Preferences) die de evaluatie van de voorkeuren van de cliënt vergemakkelijken.
Het suggereert dat bij het kiezen van een psychotherapeut de volgende aspecten in overweging moeten worden genomen:
- Activiteitenvoorkeuren. Dit zijn de taken die tijdens de behandeling moeten worden uitgevoerd, de doelen die de cliënt wil bereiken, en het aantal, de duur en de frequentie van de sessies die hij of zij wil hebben. Ze moeten deze voorkeuren afspreken met hun gekozen therapeut.
- Voorkeuren van de psychotherapeut. Cliënten voelen zich meestal prettiger bij een therapeut van een bepaald geslacht. Dit is volkomen normaal. De mate van directiviteit is ook belangrijk. Het verwijst naar het specifieke script dat de therapie volgt. Bijvoorbeeld, cognitieve gedragstherapie is over het algemeen extreem directief. Dat komt omdat de sessies meer worden voorbereid en de therapeut meer invloed uitoefent. Bovendien is er meer ‘huiswerk’ tussen de sessies door. Psychoanalyse daarentegen is niet bijzonder directief.
Bepaalde voorkeuren van cliënten kunnen nadelig zijn. Als dat zo is, zal de therapeut hen adviseren over de beste interventiemodaliteit.
“Een cliënt met een sociale fobie kan bijvoorbeeld de voorkeur geven aan individuele behandelsessies, ook al zou een groepsbehandeling voor zijn probleem effectiever zijn.”
-Fonseca-
3. Spiritualiteit en religiositeit
De wetenschappelijke literatuur ondersteunt het verband tussen spiritualiteit/religiositeit en lichamelijke en geestelijke gezondheid. Het geeft onder andere een gevoel van saamhorigheid, verbondenheid en steun.
De cliënt zou ervoor kunnen kiezen om bepaalde ‘aanpassingen’ voor te stellen. Inderdaad, als religiositeit en spiritualiteit een kernaspect van hun identiteit vertegenwoordigen, kan de therapeut rekening houden met dit feit.
Het is bewezen dat, wanneer behandelingen tegemoet komen aan specifieke kenmerken van de cliënt, de resultaten even effectief zijn als de ‘leken’-benaderingen.
“Wanneer de behandeling is afgestemd op de religieuze en spirituele voorkeuren van cliënten, blijken cliënten meer baat te hebben bij de behandeling.”
-Castonguay-
4. Copingstijl
Voor Beutler is copingstijl een persoonlijkheidskenmerk. Hij drijft het individu ertoe zich op een bepaalde manier te gedragen om zich aan te passen aan een veranderende en oncontroleerbare omgeving en het ongemak dat hij of zij mogelijk ervaart te verminderen. Er zijn twee soorten copingstijlen: internaliserende en externaliserende.
Mensen met een externaliserende copingstijl zijn impulsief en gezellig en vertonen een duidelijke neiging om hun verantwoordelijkheden aan anderen te delegeren. Deze stijl is in verband gebracht met middelengebruik en antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Aan de andere kant hebben degenen met een internaliserende copingstijl een lage impulsiviteit, een neiging tot herkauwen en een grote behoefte aan controle. Deze copingstijl is in verband gebracht met gegeneraliseerde angststoornis, OCD, depressie, of sociale angst.
- Alsje copingstijl van het externaliserende type is, zul je waarschijnlijk de neiging hebben om te proberen stressvolle situaties te ‘vermijden’ of te ‘ontsnappen’. Sterker nog, als je merkt dat je ze onder ogen moet zien, kun je anderen of je omgeving de schuld geven van je ongemak.
- Als je copingstijl van het internaliserende type is, heb je de neiging om met alle veranderingen en bedreigingen om te gaan. Als dat niet lukt, geef je misschien jezelf de schuld.
Cliënten met externaliserende copingstijlen hebben meer baat bij gedragsmodificatietherapieën gericht op symptoombestrijding. Hiertoe behoren training in emotionele regulatievaardigheden, probleemoplossing en zelfcontroletraining.
Omgekeerd kunnen cliënten met internaliserende copingstijlen meer baat hebben bij therapieën die gericht zijn op het bevorderen van inzicht of zelfbewustzijn.
Tot slot
In feite is de meest heilzame interventie in deze gevallen die welke begrip, zelfreflectie, begrip en interpersoonlijke binding bevordert. Als je een internaliserende copingstijl hebt, moet je zoeken naar een therapie die zich richt op cognitieve verandering en emotionele expressie. Bijvoorbeeld cognitieve therapie of REBT.
Alle siterte kilder ble grundig gjennomgått av teamet vårt for å sikre deres kvalitet, pålitelighet, aktualitet og validitet. Bibliografien i denne artikkelen ble betraktet som pålitelig og av akademisk eller vitenskapelig nøyaktighet.
- Pedrero, F. E. (2020). Manual de Tratamientos Psicológicos. Infancia y Adolescencia. Pirámide.
-
Muela Aparicio, A., & Sansinenea Méndez, E. (2020). Tratamientos psicológicos personalizados: orientaciones clínicas. Papeles del psicólogo, 41(1), 16-26.
-
Längle, A. (2008). La espiritualidad en psicoterapia: entre la inmanencia y trascendencia en el Análisis Existencial.