Wat is de fundamentele attributiefout?
Het is onmogelijk om alle informatie die we elke dag vinden op waarde te schatten, vooral met de opkomst van het internet en sociale media. We moeten continu beslissingen nemen gebaseerd op de informatie die we hebben of kunnen opzoeken. Met zoveel informatie en zo weinig tijd, nemen we meestal snelle beslissingen gebaseerd op heuristiek. Dit leidt tot vooroordelen, zoals de fundamentele attributiefout (Gilbert, 1989).
De fundamentele attributiefout beïnvloedt en vervormt de toeschrijvingen die we doen. Het omschrijft de neiging of aanleg om interne persoonlijke aanleg of motieven te overschatten, bij het proberen het gedrag van anderen uit te leggen of te interpreteren, met begrip voor het belang van de omgeving.
Het Castro-experiment
Edward E. Jones en Keith Davis (1967) ontwierpen een onderzoek om te testen hoe attributies werken. In het bijzonder wilden ze de manier bestuderen waarop we kritiek toeschrijven aan een ongunstige houding. Laten we dit experiment eens bekijken om dit fenomeen te verduidelijken.
Bij dit experiment kregen bepaalde deelnemers een stuk tekst tegen Fidel Castro en andere deelnemers een stuk tekst ten gunste van Fidel Castro. Vervolgens vroegen ze de deelnemers om de houding van de schrijvers ten opzichte van Fidel Castro te omschrijven.
De attributies van de deelnemers waren dezelfde als hoe ze in de stukken tekst werden toegewezen. Ze zeiden dat degenen die ten gunste van Castro hadden geschreven voor hem waren, en die tegen hem hadden geschreven hadden tegen hem waren.
Tot dan toe waren de resultaten zoals verwacht. Als ze dachten dat de schrijvers openlijk hadden geschreven, waren de attributies die werden gemaakt intern. Deelnemers gingen ervan uit dat de schrijvers vanuit hun eigen overtuigingen hadden geschreven.
Andere deelnemers werd echter verteld dat de schrijvers alleen per toeval voor of tegen Castro hadden geschreven. Het gooien van een munt besliste of ze voor of tegen hem zouden schrijven.
Met deze nieuwe informatie verwachtten de onderzoekers dat de deelnemers nu externe attributies zouden aangeven. De attributies bleven echter intern. Als je een positief stuk schrijft, ben je ervoor. Als je ergens negatief over schrijft, ven je er tegen, ongeacht vanuit welk motief je schrijft.
Het is opvallend hoe de geest werkt, is het niet?
Interne en externe attributies
Wat zijn interne en externe attributies? Wat is het verschil hiertussen? Deze attributies refereren aan redenen, of oorzaken (Ross, 1977). Een interne attributie is wat een persoon, vooral zijn interne kenmerken, verantwoordelijk maakt voor een resultaat. Deze interne kenmerken omvatten houding en persoonlijkheid.
Bijvoorbeeld, als iemand die ik niet aardig vindt niet slaagt voor een test of van zijn baan wordt ontslagen, zal ik dat waarschijnlijk toeschrijven aan interne oorzaken. Hij is niet geslaagd omdat hij dom is, zij is ontslagen omdat ze lui is. Dom of lui zijn, zijn stabiele kenmerken van mensen.
Aan de andere kant bestaan de externe attributies uit invloed van situaties, veranderingen, en onveilige factoren. Om bij het vorige voorbeeld te blijven, als iemand die ik aardig vind ontslagen wordt, neem ik misschien aan dat dit komt omdat ze een slechte dag had of dat haar baas incompetent is.
In dit geval zijn de attributen gebaseerd op indirecte gebeurtenissen, zoals een slechte dag hebben of de interne kenmerken van de derde partij.
Verklaringen voor een fundamentele attributiefout
Er zijn verschillende theorieën die proberen uit te leggen hoe een fundamentele attributiefout ontstaat. Hoewel we niet precies weten wat er gebeurt, zijn er wel een aantal hypotheses. Een van deze theorieën is de “rechtvaardige-wereldhypothese” (Lerner en Miller, 1997).
Volgens deze hypothese krijgen mensen wat ze verdienen en verdienen ze wat ze krijgen. Als we de fouten van iemand die we niet aardig vinden toewijzen aan hun persoonlijkheid in plaats van situationele factoren, voedt dat onze wens om te geloven in een rechtvaardige wereld. Deze overtuiging bevestigd het idee dat we controle over ons eigen leven hebben.
Een andere theorie is die van de actor’s communication (Lassiter, Geers, Munhall, Ploutz-Zinder en Breitenbecher, 2002). Als we aandacht besteden aan een actie, is een individu het referentiepunt.
We negeren de situatie alsof het simpelweg een achtergrondgebeurtenis is. Daardoor zijn onze toewijzingen van gedrag gebaseerd op de mensen die we observeren. Als we onszelf observeren, zijn we ons meer bewust van de krachten om ons heen. Daarom, externe attributies.
Cultuur en de fundamentele attributiefout
De fundamentele attributiefout is niet overal ter wereld hetzelfde. Onderzoekers hebben ontdekt dat het meer voorkomt in individualistische culturen (Markus en Kiyatama, 1991).
Mensen die meer individualistisch zijn hebben dit vooroordeel vaker dan mensen afkomstig uit een collectieve cultuur. Op die manier schrijven mensen uit Azië gedrag meer toe aan situaties, terwijl westerse mensen het gedrag toeschrijven aan de persoon zelf.
Cultuur kan deze verschillen bepalen. Individualisten komen vaker voor in het westen en zien zichzelf als onafhankelijk. Daardoor zien ze eerder individuele objecten ten opzichte van contextuele details. Daartegenover letten mensen uit collectieve culturen meer op de context.
Een klassiek verschil kan worden gevonden in schilderijen. Westerse schilders zetten graag mensen op een groot deel van het doek, met minder oog voor de diepte. In landen als Japan laten schilderijen kleine menselijke figuren zien in gedetailleerde landschappen.
Zoals we hebben gezien zijn vooroordelen moeilijk te vermijden, omdat ze geworteld zijn in onze cultuur. Je kunt ze echter wel vermijden. Een aantal manieren om de fundamentele attributiefout te corrigeren zijn (Gilbert, 1989:
- Let op de consensusinformatie. Als veel mensen zich op dezelfde manier gedragen in dezelfde situatie, kan de situatie de oorzaak zijn.
- Vraag jezelf af hoe jij je in dezelfde situatie zou gedragen.
- Kijk uit naar onopvallende oorzaken. In het bijzonder factoren die niet opvallen.
Bibliografie
Gilbert, D. T. (1989). Thinking lightly about others: Automatic components of the social inference process. In J. S. Uleman & J. A. Bargh (Eds.), Unintended thought (pp. 189–211). New York: Guilford Press.
Jones, E. E. & Harris, V. A. (1967). The attribution of attitudes. Journal of Experimental Social Psychology, 3, 1–24
Lassiter, F. D., Geers, A. L., Munhall, P. J., Ploutz-Snyder, R. J. y Breitenbecher, D. L. (2002). Illusory causation: Why it occurs. Psychological Sciences, 13, 299-305.
Lerner, M. J. & Miller, D. T. (1977). Just world research and the attribution process: Looking back and ahead. Psychological Bulletin, 85, 1030-1051.
Markus, H. R., & Kitayama, S. (1991). Culture and the self: Implications for cognition, emotion, and motivation. Psychological Review, 98, 224-253.
Ross, L. (1977). The intuitive psychologist and his shortcomings: Distortions in the attribution process. ‘In L. Berkowitz (Ed.), Advances in experimental social psychology (vol. 10, pp. 173–220). New York: Academic Press.
Alle siterte kilder ble grundig gjennomgått av teamet vårt for å sikre deres kvalitet, pålitelighet, aktualitet og validitet. Bibliografien i denne artikkelen ble betraktet som pålitelig og av akademisk eller vitenskapelig nøyaktighet.
- Gilbert, D. T. (1989). Thinking lightly about others: Automatic components of the social inference process. In J. S. Uleman & J. A. Bargh (Eds.), Unintended thought (pp. 189–211). New York: Guilford Press.
- Jones, E. E. & Harris, V. A. (1967). The attribution of attitudes. Journal of Experimental Social Psychology, 3, 1–24
- Lassiter, F. D., Geers, A. L., Munhall, P. J., Ploutz-Snyder, R. J. y Breitenbecher, D. L. (2002). Illusory causation: Why it occurs. Psychological Sciences, 13, 299-305.
- Lerner, M. J. & Miller, D. T. (1977). Just world research and the attribution process: Looking back and ahead. Psychological Bulletin, 85, 1030-1051.
- Markus, H. R., & Kitayama, S. (1991). Culture and the self: Implications for cognition, emotion, and motivation. Psychological Review, 98, 224-253.
- Ross, L. (1977). The intuitive psychologist and his shortcomings: Distortions in the attribution process. ‘In L. Berkowitz (Ed.), Advances in experimental social psychology (vol. 10, pp. 173–220). New York: Academic Press.