Het verschil tussen de CT-scan en de MRI-scan
Neuropsychologie is de gespecialiseerde tak van de psychologie die de hersenfuncties en diens relatie tot menselijk gedrag bestudeert. Deze tak kijkt dus of er een verband bestaat tussen de hersenen en gedrag. Om dit te onderzoeken wordt er gebruikgemaakt van verschillende methoden, zoals de CT-scan en de MRI-scan.
Dit zijn tegenwoordig twee van de meest gebruikte neuroimaging-scans vanwege de resultaten die ze bieden. Bovendien zijn ze erg toegankelijk en makkelijk om te gebruiken.
Waarschijnlijk heb je er weleens van gehoord, maar weet je ook wat het verschil is tussen de CT-scan en de MRI-scan en waar ze beide voor worden gebruikt? Zo nee, maak je dan geen zorgen – we zullen het haarfijn uitleggen!
Overeenkomsten tussen de CT-scan en de MRI-scan
De CT-scan en de MRI-scan worden beide gebruikt om een duidelijk beeld te krijgen van lichamelijke structuren die beschadigd zijn geraakt door een bepaald letsel. Ook maken ze het mogelijk om vlak na de verwonding te kijken hoe groot de verwonding is en hoeveel weefsel erdoor beschadigd is geraakt.
Een positief aspect van beide scans is de precisie ervan, die uitstekend is vanuit een macroscopisch oogpunt (1 mm CT en 0,5 mm MRI). In microscopische termen is de resolutie bescheidener.
Hoewel dit niet altijd het geval hoeft te zijn, raden artsen vaak aan om vier tot zes uur voordat je een CT-scan of een MRI-scan krijgt niets te eten. Als iemand claustrofobisch is of zich niet op zijn gemak voelt in gesloten ruimtes, dan is het aan te raden om met de arts te praten over mogelijke oplossingen zoals anesthesie.
Belangrijkste verschillen tussen de CT-scan en de MRI-scan
CT-scan (computertomografie)
Dit was de eerste vorm van neuroimaging die op de markt beschikbaar werd. De CT-scan werd te koop aangeboden in 1972. Dit markeerde een voor en na in de geschiedenis van de neuropsychologie omdat er tot dan toe bijna alleen postmortem-technieken beschikbaar waren.
De CT-scan is een soort buisvormige scanner die 180 tot 360 graden rond het te onderzoeken gebied kan draaien. Dit apparaat zendt gelijktijdig en vanuit verschillende hoeken röntgenstralen uit. Het doel is om de delen van het lichaam te detecteren die de röntgenstraling op een abnormale manier absorberen.
Deze detectoren zijn gevoelig voor variaties in de dichtheid van zacht weefsel met 1% (versus 10-15% van conventionele röntgenfoto’s). Wanneer de variaties in dichtheid zijn vastgelegd, brengt een computer het resultaat samen in een reeks beelden. De afbeeldingen zijn axiaal en loodrecht op de cephalocaudale as (hoofd-voeten).
De hypodense gebieden verschijnen donker (bijvoorbeeld hersenvocht en vet), terwijl de hyperdense gebieden lichter zijn (bijvoorbeeld botten of bloedingen).
In tegenstelling tot licht dringen röntgenstralen het lichaam binnen. Dit blijkt een groot voordeel te zijn als het gaat om het observeren van de interne structuren van het organisme. Computertomografie is daarom een zeer bruikbare techniek om tumoren, oedeem of herseninfarcten te detecteren.
Daarnaast kan het ook botlaesies, inwendige laesies en darmziekten zoals diverticulitis en appendicitis lokaliseren. Tot slot is het zeer geschikt om een goed beeld te krijgen van de lever, milt, alvleesklier en nieren.
MRI-scan (magnetic resonance imaging)
De MRI-scan maakt een groter contrast mogelijk tussen zachte weefsels (die niet uit botten bestaan), zoals spieren, meniscus en pezen. Deze scanner werd in 1946 uitgevonden en verbeterde de anatomische visualisatie aanzienlijk, met name het verschil tussen de grijze en witte stoffen in de hersenen.
Een van de belangrijkste verschillen tussen de CT-scan en de MRI-scan is dat de MRI-scanner gevoeliger is voor de beweging van vloeistoffen. Dit maakt het verkrijgen van angiografieën (afbeeldingen van bloedvaten) mogelijk zonder contraststoffen te gebruiken. Hoewel de CT-scan sneller is, is de ruimtelijke resolutie lager dan bij de MRI.
In tegenstelling tot de CT-scan, is het bij de MRI-scan mogelijk om drie verschillende beelden te krijgen (horizontaal, coronaal en sagittaal).
Dit maakt tegelijkertijd ook het gebruik van stereotaxische atlassen mogelijk, waarvoor het noodzakelijk is om deze drie anatomische vlakken te hebben. Hierdoor kunnen we beschadigde structuren identificeren die niet met het blote oog te zien zijn.
Schadelijke effecten van de CT-scan en de MRI-scan
Magnetische resonantie, zoals de naam al doet vermoeden, werkt door middel van een magnetisch veld en radiofrequentiegolven. Dit betekent dat de MRI geen straling uitzendt in tegenstelling tot de CT-scan (die röntgenstralen uitzendt).
MRI-scans kunnen echter nogal onaangenaam zijn voor de patiënt vanwege het lawaai dat uit de machine komt en de noodzaak om de hele tijd stil te blijven liggen.
Noch een MRI-scan, noch een CT-scan kan worden uitgevoerd als de patiënt een metalen voorwerp in zijn lichaam heeft, omdat dit de test zou kunnen verstoren. Ook zijn deze tests niet geschikt voor patiënten met cochleaire implantaten, hartkleppen, vasculaire clips, pacemakers en biostimulatoren.
Bovendien produceert de MRI-scan geen iatrogeen, wat betekent dat het de gezondheid van de patiënt niet beschadigt. Als een chirurg het lichaam van een patiënt openmaakt, richt dit werkelijke schade aan. In dat geval dient de schade echter om een ander probleem te herstellen.
Zoals je kunt zien, hebben deze scans zowel voor- als nadelen. Wat daarom belangrijk is, is weten welke scan het meest geschikt is in welk geval. Dit hangt af van het doel en de structuren die moeten worden geëvalueerd.
De CT-scan en de MRI-scan zijn twee niet-invasieve methoden die laten zien hoeveel vooruitgang er is gemaakt in de geneeskunde. Deze vooruitgang heeft weer geleid tot andere grote ontdekkingen op andere gebieden, zoals psychologie.