De theorie van psychologische relativiteit van Wim Hofstee
De theorie van psychologische relativiteit herinnert ons eraan dat absolute waarheden niet bestaan. De theorie beweert ook dat het vaak moeilijk is om gedrag en persoonlijkheid te beoordelen.
Zo zijn er gevallen waarin de beoordelaar zijn vooringenomenheid onthult wanneer hij een rapport opstelt. Op zijn beurt kan degene die geëvalueerd wordt ook (opzettelijk of onopzettelijk) liegen tijdens tests en interviews.
In deze wereld is, zoals men vaak zegt, alles relatief, afhankelijk van de lens waardoor we kijken. Het gebied van de psychologie is een discipline die bemiddeld wordt door verschillende scholen en benaderingen. Hier observeert men menselijk gedrag door verschillende lenzen.
Een aantal van deze stromingen (structuralisme, functionalisme, psychoanalyse, behaviorisme, cognitivisme, humanisme, enz.) kunnen tegengestelde ideeën hebben over bepaalde concepten.
Dit betekent dat veel psychologen werken vanuit de feitelijke wetenschap en geneigd zijn te geloven dat hun waarnemingen altijd juist zijn. In werkelijkheid moeten we in de wetenschap echter werken vanuit waarschijnlijkheden, niet vanuit zekerheden.
Dit probleem werd al in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw aangekaart door Wim Hofstee. Hij was psycholoog aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij beweerde dat we misschien nooit de waarheid over dingen zullen vinden. Toch kunnen we wetenschap bedrijven op een positieve manier, die nuttig is voor iedereen. Daarvoor is het wel nodig dat alle deskundigen het met elkaar eens zijn, aldus Hofstee.
Wim Hofstee’s psychologische relativiteitstheorie
De psychologische relativiteitstheorie is een veel bestudeerd begrip in de psychologie. Wim Hofstee, een deskundig psycholoog op het gebied van persoonlijkheid, was de eerste die het concept populariseerde. In 2003 werd echter al een studie (Engelse link) over het onderwerp uitgevoerd door de Universiteit van Cambridge, waarin het fenomeen bijzonder duidelijk werd gedefinieerd.
Deze studie beweerde dat we, wanneer we iets evalueren, relativiteit toepassen vanaf het moment dat we ons laten leiden door een intern perspectief, in plaats van een meer gestandaardiseerde en rigoureuze externe benadering te volgen. Om dit beter te begrijpen, geven we een heel eenvoudig voorbeeld in de vorm van een gebeurtenis die Wim Hofstee zelf heeft meegemaakt.
Hofstee was voorzitter van een commissie die in 1990 was opgericht door het Nationaal Bureau tegen Racisme. Hij was belast met het analyseren van de psychologische tests die werden toegepast op de immigratiedienst. Eén ding dat hij kon waarnemen was het aantal cognitieve vooroordelen dat professionals (onbewust) gebruikten in hun evaluaties. Dit was duidelijk een probleem.
Het probleem van observaties en evaluaties in de psychologie
Vaak leidt de simpele handeling van het optreden als een observator in een bepaalde context tot een verandering van het gedrag van de geobserveerde.
Een ander veel voorkomend verschijnsel is het moeten evalueren van een individu dat liegt. De theorie van de psychologische relativiteit herinnert ons eraan dat het uiterst moeilijk is om de absolute waarheid over menselijk gedrag te verkrijgen.
Dit effect is iets waar elke psycholoog zich van bewust is. In feite is het een variabele waar ze altijd rekening mee houden. De vraag is of zij zich ervan bewust zijn dat relativiteit aanwezig is op elk gebied van het menselijk wezen; ook bij henzelf.
Wij kunnen niet voorbijgaan aan het feit dat de psychologie, als wetenschap, vele menselijke werkelijkheden moet interpreteren. Daarom is het onvermijdelijk dat we ons af en toe laten meeslepen door subjectiviteit.
De theorie van psychologische relativiteit en de verschillende benaderingen en scholen
De theorie van psychologische relativiteit herinnert ons er ook aan dat psychologie een wetenschap is die niet dezelfde rigueur heeft als bijvoorbeeld de geneeskunde. Immers, depressie is geen gebroken bot dat zichtbaar is op een röntgenfoto. Mentale stoornissen zijn niet te zien in bloedtesten. Ook zijn de behandelingen op psychologisch gebied niet zo kant en klaar als bijvoorbeeld antibiotica voor infecties.
In de psychologie heeft elke school zijn eigen praktijken, benaderingen en strategieën. Bijvoorbeeld, een psychoanalyticus die de psychodynamische benadering volgt, evalueert of voert niet hetzelfde soort therapie uit als de humanistische of de cognitief-gedragstherapeutische.
Bovendien, hoewel alle praktijken in de psychologie relatief zijn, zijn er praktijken die meer solide wetenschappelijke ondersteuning hebben.
Hoe subjectiviteit in de psychologie te verminderen
Om vooroordelen en subjectiviteiten in de psychologie te verminderen, moet men intellectuele nederigheid toepassen. Wat betekent dit? Het houdt in dat we iets simpels moeten onthouden als dat er geen absolute waarheden zijn. Het betekent ook dat we niet alles weten. Bovendien zijn we niet onfeilbaar.
In feite moet je gezond verstand gebruiken en dit combineren met professionaliteit en wetenschappelijke strengheid. Wim Hofstee benadrukte de noodzaak om met andere collega’s samen te werken omdat wetenschap niet door één persoon wordt gemaakt, maar door een gemeenschap wordt opgebouwd.
Discipline ontstaat wanneer er verschillende standpunten zijn die evalueren, rigoureus zijn en subjectiviteiten sussen om gebruik te maken van wetenschappelijke objectiviteit. Dat is de sleutel en de strategie waarmee iedereen wint.
Alle siterte kilder ble grundig gjennomgått av teamet vårt for å sikre deres kvalitet, pålitelighet, aktualitet og validitet. Bibliografien i denne artikkelen ble betraktet som pålitelig og av akademisk eller vitenskapelig nøyaktighet.
- HOFSTEE, WKB. (1984). METHODOLOGICAL DECISION RULES AS RESEARCH POLICIES – A BETTING RECONSTRUCTION OF EMPIRICAL-RESEARCH. Acta Psychologica, 56(1-3), 93-109.
- Laming, D. (2003). Psychological relativity. Behavioral and Brain Sciences, 26(4), 416-417. doi:10.1017/S0140525X03300093
- Willem K. Hofstee, Boele de Raad en Lewis R. Goldberg (1992). “Integration of the Big Five and circumplex approaches to trait structure”. Met In: Journal of Personality and Social Psychology. Vol 63(1), Jul 1992, pp. 146-163