Wat maakt een persoon nu precies slim?
Intelligentie is een gangbaar studiegebied in de psychologie. In feite hebben de geschiedenis en de ontwikkeling ervan een groot deel van de methodologie van dit onderwerp geïnspireerd. Ja, misschien ligt het grootste hoofdprobleem bij de studie van intelligentie in de meting ervan. Met andere woorden, het is onmogelijk te bepalen of iemand slim is of niet als je niet weet wat hem zo maakt om mee te beginnen.
Er zijn veel definities van intelligentie. In feite levert een snelle online zoektocht je vele resultaten erover op. Sommige daarvan zijn nogal uiteenlopend en een tikje eng.
Voor sommigen is slim zijn de kunst van het oplossen van problemen, terwijl het voor anderen de kunst is ze te stellen. Dan zijn er nog voor wie het de kunst van het nemen van beslissingen vertegenwoordigt. Hoe dan ook, “kunsten” die klinken als loutere vaardigheden herinneren er op de een of andere manier aan dat lege intelligentie zonder productiviteit weinig waarde heeft en geen zin heeft, althans voor anderen.
Lees verder om enkele antwoorden te ontdekken over wat iemand slim maakt.
“Je hebt geen recht op je mening. Je hebt recht op je geïnformeerde mening. Niemand heeft het recht om onwetend te zijn.”
Was Einstein slimmer dan Mozart?
Deze vraag confronteert op de een of andere manier muziekliefhebbers met natuurkunde-liefhebbers. Waarom? Omdat het, op z’n minst, het voordeel van de twijfel geeft aan die creatieve types wier werk óf plezierig óf tragisch is. Dit komt omdat er in het begrip van genialiteit bij de meeste mensen vaak een zekere mate van pijn of moeite zit.
Evenzo stellen velen dat je het begrip intelligentie vanuit een sociaal perspectief moet benaderen. Dat wil zeggen, vanuit je behoefte om je te verhouden en de voordelen die je kunt behalen voor jezelf, voor de directe omgeving, of voor de maatschappij in het algemeen.
Als je bijvoorbeeld naar primaten zou kijken, dan weet je van hun complexe sociale omgeving. Ze spelen vaak vals en vertonen ook gedrag dat je als altruïsme zou kunnen omschrijven. Er is zelfs een open discussie over de vraag of ze een “theory of mind” hebben. Een besef van zichzelf als een uniek individu, gescheiden van anderen in de groep (Gallup, 1982; Hauser, MacNeilage & Ware, 1996).
De intellectuele capaciteit van een slimme persoon
Intelligentie is direct verbonden met intellectuele capaciteit. Het gaat om het vermogen om te leren, te onthouden, en nieuwe informatie te gebruiken om problemen op te lossen en je aan nieuwe situaties aan te passen. Er staan enkele illustere namen als Charles Spearman of Francis Galton aan het begin van de studie die we hierboven noemden.
Maar Binet valt op omdat de context waarin hij zijn werk ontwikkelde van pedagogische aard was. Ook ging zijn belangstelling voor het bestuderen van intelligentie over het verbeteren van het onderwijssysteem. Hij wilde weten of er een manier was om in te grijpen bij kinderen met leermoeilijkheden.
Samen met zijn collega, Theodore Simon, ontwierp Binet een test om te proberen het intellectuele vermogen van kinderen te meten (Engelse link). Daartoe creëerden ze individuele testitems die de kinderen naar gelang hun leeftijd moesten beantwoorden.
Bijvoorbeeld:
- Een driejarige moet zijn mond en ogen kunnen aanwijzen.
- Een negenjarige moet de maanden van het jaar in volgorde kunnen noemen.
- Tenslotte moet een twaalfjarige zestig woorden in drie minuten kunnen opnoemen.
Deze beoordeling was de eerste IQ-test
Wat maakt iemand slim?
Socrates is als veel dingen de geschiedenis ingegaan, maar de belangrijkste was misschien wel zijn ontwerp van een methode om kennis te produceren: de maieutiek. Wie die gebruikt moet bedreven zijn in de kunst van het vragen stellen.
Door aan deze zelfde draad te trekken gaat de wetenschap vooruit als mensen in staat zijn belangrijke vragen te stellen voor ze relevante antwoorden krijgen. Zo is misschien wel het belangrijkste teken van intelligentie het kunnen genereren van vragen.
Daarentegen wordt iemand die bedreven is in het oplossen van logische problemen meestal als slim beschouwd. De wiskunde heeft dus de voorkeur gekregen om dit te testen, vanwege de abstractie van culturele variabelen. Misschien wel de meest inspirerende en inclusieve van de moderne theorie is die van Gardner.
Gardner’s theorie is gebaseerd op het idee dat mensen informatie verwerken via verschillende onafhankelijke, of gedeeltelijk onafhankelijke, “kanalen.” Hij heeft acht veel voorkomende soorten intelligentie vastgesteld. Ze omvatten:
- Logisch-mathematisch.
- Visueel-ruimtelijk.
- Muzikaal.
- Verbaal-linguïstisch.
- Lichamelijk- kinesthetisch.
- Interpersoonlijk.
- Intrapersoonlijk.
- Naturalistisch.
Dit idee is nogal interessant. In feite leidde het tot een stroming die zich toelegt op het aanpassen van de manier waarop de informatie, individueel, gepresenteerd wordt om het leren te bevorderen.
Eindnotities
Tenslotte heeft de positieve psychologie het antwoord op de vraag wat een mens intelligent maakt verruimd door de waarde van emotionele intelligentie te benadrukken. Deze denkschool versterkt het idee dat emoties, of emotionaliteit, en de bijbehorende intuïtie hand in hand gaan met intelligentie.
Bovendien verdedigt ze dat een slim iemand in staat is zijn emoties goed te beheersen, naar een bijbehorende boodschap te luisteren, en de beste manier te kiezen om zijn energie te kanaliseren.