Van egoïsme naar zelfliefde volgens Aristoteles
Aristoteles zei ooit dat “hij zich afvroeg of een man het meest van zichzelf moet houden of dat het beter is om van anderen te houden”. Deze wijze Griekse filosoof poneerde een unieke visie op egoïsme en de intieme relatie met zelfliefde. Wat denk je ervan om een beetje meer te weten te komen over deze unieke deductie?
Voordat we doorgaan moeten we uitleggen dat we in dit artikel gaan focussen op zijn beroemde werk ‘Nicomachean Ethics’. Nog concreter: we zullen direct hoofdstuk VIII van het negende boek in duiken, dat de titel ‘Over egoïsme en zelfliefde’ draagt.
Liefde voor jezelf of zelfliefde volgens Aristoteles
In dit hoofdstuk van het extensieve werk van Aristoteles, zet de filosoof op deductieve wijze uiteen hoe hij denkt dat een deugdzame man zou moeten zijn. In dit werk focust hij op de vergelijking tussen de liefde voor jezelf of zelfliefde en zelfzuchtigheid of egoïsme.
De filosoof gelooft dat de ware feiten de theorieën over zelfzuchtigheid tegenspreken. Als het inderdaad waar is dat het liefhebben van iemands beste vriend deugdzaam is, dan vindt hij ook dat we zelf ons beste vriend zijn die we kunnen hebben. Oftewel: je bent je eigen beste vriend. En dus vraagt hij zich vervolgens af: is het egoïstisch om van jezelf te houden? Logischerwijs is de nauwste verbintenis die iemand kan hebben in het leven de relatie met zichzelf. Want met wie leven we uiteindelijk 24 uur per dag en met wie zitten we continu opgescheept, ongeacht zijn humeur?
De twee soorten egoïsme die Aristoteles uiteenzette
Als de filosoof eenmaal de bepalingen van zelfliefde heeft opgesteld, begint hij met het geven van een uitleg over de twee betekenissen die hij vindt in egoïsme. Als hij inderdaad gelooft dat de term een pejoratief en schaamtevol aspect in zich heeft, dan denkt hij dat het ook een meer verheven variabel moet bevatten.
De eerste vorm van egoïsme die Aristoteles ons laat zien focust zich op de liefde voor woordelijke dingen. De filosoof vergelijkt dit soort actie met die van een dorp, oftewel met de meerderheid, die hij de vulgar noemt. Dit is ongetwijfeld het resultaat van een overvloedige, classicistische samenleving zoals die bestond in de tijd van de oude Grieken.
In dit geval identificeert Aristoteles deze eerste vorm van egoïsme als de meest levendige zorg boven lichamelijke geneugten. Met andere woorden, deze mensen houden de beste rijkdommen, eerbewijzen en goederen voor zichzelf. Ze laten ware toewijding zien in het verzamelen van materiële zaken en hoe waardevoller ze zijn, des te beter. Hun enige doel in het leven is dus om hun passies en verlangens te bevredigen, waarover Aristoteles van mening is dat dit betekent dat ze luisteren naar het meest irrationele deel van de ziel. Hij observeert dit als een soort van vulgaire gewoonte, betreurenswaardig en erg gegeneraliseerd. Als zodanig zou het een verwijtbare attitude zijn.
“De term zelfliefde kan worden gebruikt als kritiek als een persoon meer dan zijn eerlijke deel van geld, eer en lichamelijke geneugten neemt, aangezien hij in dat geval reageert vanuit zijn dierlijke lusten en vanuit het irrationele deel van zijn aard.”
-Aristoteles-
Maar later verklaart de klassieke filosoof dat de mannen die werden geleid door de hoogste levels van rechtvaardigheid en wijsheid ook zelfzuchtig zijn. Zij zijn echter mensen die op zoek zijn naar deugd, goed werk en schoonheid. Hij ziet niets verwijtbaars in dat gedrag.
Zelfzuchtigheid maakt plaats voor zelfliefde
We willen nu graag ingaan op de tweede soort zelfzuchtigheid waar Aristoteles het over heeft. Hoe kunnen we een persoon die zichzelf, zijn lichaam en geest wijdt aan de zoektocht naar wijsheid, rechtvaardigheid en schoonheid niet zelfzuchtig noemen? Ze moeten ook hun eigen behoeftes bevredigen en dit is hun enige doel in het leven.
Desalniettemin kent de filosoof een geweldige waarde toe aan deze mensen. Dat wil zeggen dat hij de goede man het meest zelfzuchtig van allemaal beschouwt, echter deze zelfzuchtigheid is niet schadelijk, maar eerder nobel. Het is niet vulgair, aangezien ratio zijn meester is. Het zal nooit passie zijn, wat wel het geval is bij de eerdergenoemde groep, slechts gefocust op materiële zaken.
Volgens Aristoteles focussen deze nobele maar egoïstische mannen hun inspanning op het uitoefenen van deugden, want daar zou vreugde te vinden zijn. En deze attitude verrijkt uiteindelijk de gehele gemeenschap. Dit is hoe we zowel persoonlijke voordelen als service naar anderen toe ontdekken.
Voor de Griekse filosoof is deugd het meest ultieme dat iemand kan bezitten. Dus terwijl de deugdzame man doet wat hij moet doen en werkt op intelligente wijze en met een groot redeneringsvermogen, doet de zondige man het met een diepe verdeeldheid tussen zijn taken en wat hij echt aan het doen is.
“De deugdzame man zal vele dingen doen ten behoeve van zijn vrienden en zijn thuisland”
-Aristoteles-
Conclusie
Het zou goed zijn om te concluderen dat Aristoteles de goede en nobele man egoïstisch vindt. Maar vanuit zijn deugd en rechtvaardige gedrag ontstaan geschenken waar zijn vrienden, zijn thuisland en zijn eigen gemeenschap van profiteren. Hij is een toegewijd persoon die neerkijkt op materiële weelde, maar geniet van de voordelen van eer en waardigheid.
Voor een persoon als Aristoteles prefereert de weldenkende man een leven in waardigheid boven een seconde van genot. Hij is genereus en offervaardig wanneer dit van hem wordt geëist. Hij zal in staat zijn alles achter te laten voor diegenen die hem nodig hebben. Hij zal geen probleem hebben om de roem van een actie aan een ander te geven. Dus is het iemand die weet hoe hij egoïstisch kan zijn en tegelijkertijd een persoon met een verheven zelfliefde.