Savanne gelukstheorie: liever alleen dan in slecht gezelschap
De savanne gelukstheorie kwam voort uit de conclusies die getrokken werden uit een wetenschappelijk onderzoek dat gepubliceerd werd in het British Journal of Psychology. Hoewel de theorie nog niet voldoende is geconceptualiseerd, vertegenwoordigt het een interessante benadering.
Het begon allemaal toen een groep onderzoekers uitgebreid onderzoek deed naar geluk. Ze wilden vaststellen of geluk gerelateerd was aan de omgeving waarin mensen woonden. Het doel was om de mate van geluk van mensen die in landelijke omgevingen woonden in contrast te brengen met de mate van geluk van mensen die in stedelijke omgevingen woonden.
Het onderzoek verzamelde ook demografische en IQ-gegevens van de geïnterviewden. In totaal werden er 15.000 volwassenen tussen de 18 en 28 jaar oud ondervraagd. Een van de resultaten waar dit onderzoek toe leidde was de savanne gelukstheorie.
Eerste conclusie van de savanne gelukstheorie
Een van de eerste conclusies, en ook een van de meest verrassende, heeft te maken met de relatie tussen IQ en de gewenste leefomgeving. Volgens de studie wonen slimmere mensen het liefst in een stedelijke omgeving. Aan de andere kant hebben mensen met een lager IQ een speciale voorkeur voor landelijke gebieden.
Dit is een van de belangrijkste aspecten van de savanne gelukstheorie. De onderzoekers vroegen zich af waarom mensen met hogere IQ’s de voorkeur geven aan een stedelijke omgeving, die veel stressvoller en moeilijker is om in te leven en mee om te gaan.
Het antwoord dat zij vonden, is dat ons brein iets van onze voorouders heeft geërfd. Dit zorgt ervoor dat we op zoek gaan naar landelijke omgevingen – of savannes – omdat ze gemakkelijker te hanteren zijn.
Onze hersenen evolueerden echter en begonnen zich aan te passen aan omgevingen met een hoge bevolkingsdichtheid, ondanks het feit dat deze meer stressvol waren. Mensen met hogere IQ’s zijn beter bestand tegen deze omstandigheden. In feite vinden ze daar veel kansen.
Alleen zijn, een sleutelfactor
De enquête vroeg ook naar de kwantiteit en kwaliteit van de relaties van de deelnemers. De gegevens toonden een ander interessant patroon. Namelijk dat mensen met een hoger IQ gelukkiger zijn met minder sociale interacties. Maar voor mensen met een lager IQ gebeurt het tegenovergestelde: hoe meer sociale interacties ze hebben, hoe gelukkiger ze zijn.
Evenzo legden de onderzoekers uit dat degenen met een hoger IQ hun momenten alleen eigenlijk gebruiken om beter om te kunnen gaan met de stress van grote steden. Een van de manieren om het aantal stimuli te verminderen, is door hun relaties met anderen te beperken. Dit helpt hen stress te vermijden en geeft hen meer tijd om te investeren in langetermijnprojecten.
Aan de andere kant voelen degenen met een lager IQ zich gelukkiger wanneer ze vaak met anderen kunnen communiceren. Het is in feite een factor die hun stress en zorgen vermindert, en brengen ze een groot deel van hun productieve tijd door met deze sociale interacties. Ook hier kunnen we de invloed van de savanne-voorouders zien.
De geldigheid van de savanne gelukstheorie
Samenvattend, wat de savanne gelukstheorie voorstelt is dat de slimsten meer stedelijk en eenlingen zijn. En degenen met een lager IQ zijn socialer en verbonden met landelijke omgevingen. Terwijl de eerstgenoemden er eerder de voorkeur aan geven om alleen te zijn dan in slecht gezelschap, vinden de laatstgenoemden heel weinig voldoening in eenzaamheid.
Het zou echter misschien enigszins overhaast zijn om volledig achter deze theorie te gaan staan. Hoewel het gebaseerd is op een zeer uitgebreide studie en enkele nieuwe ideeën omvat, is er meer voor nodig om met zekerheid te kunnen spreken. Er kan geen solide theorie worden gebouwd op basis van een enkele studie, hoe uitgebreid en technisch deze ook is.
Ook lijkt het feit dat ze zoveel belang hechten aan het IQ niet erg duurzaam. De waarheid is dat het meten van intelligentie nog steeds een controversieel onderwerp is. In de loop van de geschiedenis zien we bijvoorbeeld zowel ‘geniale gezelschappen’ als ‘eenzame genieën’. Mozart behoorde tot de eerste, en Beethoven de laatste. Toch is het onderzoek interessant en kunnen we er zeker van zijn dat het veel nieuwe ontwikkelingen en theorieën zal opleveren.