De attributietheorie: hoe interpreteren we ons gedrag en dat van anderen?
We interpreteren allemaal ons eigen gedrag en het gedrag van anderen. De attributietheorie is een psychologische theorie die verklaart hoe we gedrag interpreteren. Deze theorie werd oorspronkelijk ontwikkeld door Heider en behoort tot de tak van de sociale psychologie. Hij omschreef het als een methode om te evalueren hoe mensen hun eigen gedrag en het gedrag van anderen waarnemen.
De attributietheorie van Heider probeert te ontleden hoe we het gedrag van andere mensen uitleggen. Deze theorie analyseert ook hoe we de gebeurtenissen in het leven verklaren. Hoe schrijven we iets toe aan gedrag? Heider geloofde dat we de neiging hebben om het gedrag van andere mensen aan één van de volgende twee dingen toe te schrijven:
- interne oorzaken (persoonlijkheidskenmerken, intelligentie, motivatie, enzovoort)
- externe oorzaken (geluk, context, de daden van derde partijen, enzovoort)
De principes van de attributietheorie
De oorzaken van causale attributies
De attributietheorie maakt dus een onderscheid tussen interne en externe toeschrijvingen. Bertrand Weiner heeft later nog twee factoren aan de theorie toegevoegd. De attributies of toeschrijvingen van Heider werden de “locus of control” of de beheersingsoriëntatie genoemd. Weiner voegde stabiliteit en controleerbaarheid toe. We zullen nu iets dieper ingaan op deze factoren:
- De “locus of control” of beheersingsoriëntatie: afhankelijk van de persoon of de context is deze factor intern of extern. Het is verbonden met het zelfvertrouwen. Wie zijn mislukkingen toeschrijft aan persoonlijke factoren, zal een opmerkelijke daling zien van zijn zelfvertrouwen. Hij gebruikt dan een interne locus of control.
- Stabiliteit: dit is de inschatting die we maken omtrent de stabiliteit op het moment dat het gedrag optreedt. Het verwijst naar de duur van de oorzaak. Als een persoon zijn mislukking toeschrijft aan factoren die volgens hem na verloop van tijd stabiel zijn (bijvoorbeeld hoe moeilijk een wedstrijd is), dan zal zijn motivatie om te slagen dalen. Als hij in het andere geval de mislukking toeschrijft aan onstabiele factoren, dan zal zijn verlangen om te slagen niet verminderen.
- Controleerbaarheid: de interpretatie kan dus een gevolg zijn van externe factoren die niet van de persoon afhangen, of van interne factoren die wel afhankelijk zijn van de persoon. Een voorbeeld van een externe factor is gewoon pech hebben. Een bepaalde vaardigheid niet bezitten is een voorbeeld van een interne factor. Wanneer iemand bepaalt dat de oorzaak een gevolg is van interne factoren, dan zal hun verlangen om te slagen dalen.
Toeschrijvingen aan het gedrag
Zoals je kan zien, kunnen causale attributies te maken hebben met het gedrag van anderen of met je eigen gedrag. Tegelijkertijd kunnen deze toeschrijvingen een interne of externe focus hebben. Ze kunnen stabiel of onstabiel zijn. Bovendien kan ook de controleerbaarheid intern of extern zijn. Uit deze mogelijkheden komen verschillende combinaties voort. Ze zeggen iets over de motivatie en het zelfvertrouwen.
Als een jonge vrouw bijvoorbeeld een wedstrijd wint, dan kan je zeggen dat het komt omdat ze hard getraind heeft en zich goed heeft voorbereid. Dit is een interne toeschrijving die verwijst naar de persoon. Iemand kan echter ook zeggen dat ze gewonnen heeft omdat er geen goede concurrentie was of dat de andere deelnemers niet goed voorbereid waren. Beide attributies hier zijn externe toeschrijvingen.
De meest positieve attributies zijn de interne toeschrijvingen van succes. Ze schrijven het gedrag toe aan stabiliteit en controleerbaarheid. Volgens de attributietheorie verhoogt dit soort toeschrijving het zelfvertrouwen en de motivatie. Als diezelfde attributies echter toegepast worden op mislukking, dan dalen het zelfvertrouwen en de motivatie.
Verschillen in causale attributies
Dezelfde persoon kan over gelijksoortige gebeurtenissen verschillende causale attributies maken. Verschillende mensen kunnen ook verschillende causale attributies aan dezelfde gebeurtenis geven. We geven een voorbeeld. Sommige mensen kunnen denken dat je op een test niet slaagt omdat je niet bekwaam bent (een interne en stabiele oorzaak).
Anderen denken misschien dat het aan de moeilijkheidsgraad van de test ligt (een externe en onstabiele oorzaak). Naast de invloed op het zelfvertrouwen en de motivatie hebben deze verschillen ook een belangrijke invloed op onze verwachtingen.
Wanneer we gedrag interpreteren, dan gebruiken we geheugensteuntjes en vooroordelen. Die zorgen ervoor dat we onjuiste toeschrijvingen maken. Deze attributies worden vaak ingegeven door onze eerdere overtuigingen. Het vormen van andere interpretaties zou cognitieve dissonantie kunnen veroorzaken. Meestal proberen menselijke wezens dit te vermijden.
Deze causale attributies beïnvloeden ook onze relaties met de mensen wiens gedrag we evalueren. Dit betekent dat we de mensen met betere toeschrijvingen hoger achten. Met die attributies zetten we hen immers op een betere plaats. We luisteren meer naar hen en hebben meer waardering voor hun mening.