Schaamte over autisme hoeft niet, wel over onwetendheid
Autisme is een ontwikkelingsstoornis die de communicatie en de sociale relaties aantast. Een kind met autisme bezit een beperkter repertoire aan interesse en activiteiten, met een neiging tot herhaling en stereotiep gedrag.
De symptomen van autisme zijn erg verschillend en uitgebreid. De American Psychiatric Association en de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) hebben de classificatie uitgebreid tot een bredere benaming: autismespectrumstoornissen.
Denk aan een kind van drie jaar oud dat niet met anderen speelt en ook een beperkt gedragsbereik heeft. Of aan een tienjarig meisje dat op een monotone manier spreekt, niet weet hoe ze zich moet uitdrukken maar erg goed in wiskunde is of een uitzonderlijk geheugen heeft. Wanneer we met de individuele verschillen rekening houden, dan moeten we onszelf de volgende vraag stellen. Wat is autisme en wat houdt het in? Hoe moeten we tussenkomen?
Veranderingen in de omschrijving van autisme en de differentiële diagnose
In de DSM-IV bevat de categorie van pervasieve ontwikkelingsstoornissen vijf subtypes autisme:
- de autistische stoornis
- het syndroom van Asperger
- desintegratiestoornis van de kinderleeftijd
- pervasieve ontwikkelingsstoornis, niet anderszins omschreven (PDD-NAO)
- het Rettsyndroom
Anderzijds zijn in de DSM-V vier van deze subtypes (autistische stoornis, syndroom van Asperger, desintegratiestoornis van de kinderleeftijd en PDD-NAO) vervangen door de algemene categorie “autismespectrumstoornissen” (ASS).
Het Rettsyndroom maakt niet langer deel uit van dit classificatiesysteem. In plaats van een onderscheid te maken tussen deze subtypes bepaalt de diagnostische omschrijving van de DSM-V drie niveaus van ernst van de symptomen en het niveau van ondersteuning dat nodig is.
Onderzoek omtrent autisme
Sinds het jaar 2.000 is er veel vooruitgang geboekt in het onderzoek naar autisme. We zijn nu in staat om een onderscheid te maken tussen bepaalde genetische ketens die te maken hebben met het ontstaan van autisme. Er is dus duidelijk een neurologische component. Vele van deze genen zijn betrokken bij de communicatie tussen de neuronen. Dit leidt tot sommige functionele afwijkingen die we bij autisme herkennen.
Dit onderzoek helpt ons om enkele oorzaken van autisme te begrijpen. Maar we moeten toch duidelijk stellen dat autisme niet bepaald wordt door een “genetisch falen.” Genetische componenten zullen inderdaad op een bepaalde manier een persoon vatbaar maken voor autisme. Maar dat is niet voldoende om een persoon autisme te laten ontwikkelen. Als gevolg van de hoeveelheid oorzaken is de grote verscheidenheid van symptomen mogelijk die we bij mensen met autisme vinden.
Te onthouden
- In de opvoedkundige klinische praktijk is het duidelijk dat autistische kinderen vanaf een erg vroege leeftijd het contact met anderen afwijzen. Dit toont zich al vanaf de leeftijd van twaalf maanden. Ze maken geen gebruik van auditieve en tastbare zintuiglijke aanwijzingen die zo belangrijk zijn voor de sociale en de emotionele ontwikkeling.
- Dit gebrek aan gehechtheid aan prikkels en dan vooral op vlak van communicatie en interactie zorgt ervoor dat het kind de zelfstimulatie vermeerdert. Het maakt het ook moeilijker voor de ouders en de leerkrachten om hen te begeleiden. Dit veroorzaakt dan ontwikkelingsachterstand.
- De verklaring waarom sommigen met deze afwijzing van het sociale geboren worden en zelfstimulerend gedrag verkiezen, bevindt zich in de neurologie. Maar men heeft de sleutel nog niet gevonden.
- Vanuit verschillende standpunten wordt onderzoek uitgevoerd, van Kanner tot Lovaas en Bijou en anderen. Ze helpen ons de neurologische verschillen bij autistische kinderen vast te stellen. De “autistische uitingen” bij een kind met het Rettsyndroom zijn niet dezelfde als bij een kind met het syndroom van Asperger.
- Maar we moeten een diagnose van autisme duidelijk onderscheiden van andere stoornissen die gebaseerd zijn op een gebrek aan sociale interesse. Hiertoe behoren gehoorbeperkingen, zenuwachtige gewoonten of zenuwtrekjes, of een afwezigheid van minimumniveaus aan vroege stimulatie.
Evaluatie en tussenkomst bij autisme
Wanneer we als beroepsdeskundigen op het punt staan een evaluatie uit te voeren, dan moeten we heel goed omgaan met ethische kwesties. Want we moeten aandacht schenken aan de invloed op de ouders en realistische voorspellingen doen. Dit betekent dus dat we hen moeten inlichten dat deze stoornis zich op verschillende manieren kan uiten. Bovendien moeten we stigmatisering vermijden.
Hoe evalueren beroepsdeskundigen autisme?
- Lichamelijke onderzoeken, testen van het zintuiglijke systeem en van het reactiesysteem, neurologische doorlichtingen.
- Gesprekken met de ouders. Vraag op een informele manier naar informatie over de zwangerschap, de gezondheid van het kind en de relatie tussen ouder en kind.
- Meten van afwijkingen, vooral die te maken hebben met de sociale en persoonlijke autonomie en met buitensporig gedrag. Hiertoe behoren de zelfstimulerende gedragingen.
- In gevallen van gematigd autisme worden geen IQ-tests gebruikt omdat deze resultaten verwarrend kunnen zijn.
Tussenkomst
Dit zijn de fundamentele gebieden waarin men tussenkomt:
De lage gevoeligheid van het kind voor sociale aspecten
We moeten de sociale interactie verhogen.
- Menselijke aanraking kan zelfstimulerende gedragingen voorkomen. Maar dit betekent niet dat we hen als baby’s moeten behandelen.
- Praat veel tegen het kind. Behandel het kind net als iemand anders met het vermogen te spreken. Vorm geen vooroordelen. Want als we veel praten, dan zal de imitatie natuurlijker en spontaner zijn.
- Zoek uit wat ze leuk vinden. Hier kunnen hun stereotiepe gedragingen ons aanwijzingen geven. Ontdek wat hen interesseert. Wat zo kan je hen een sociale taak geven, waarbij ze met andere kinderen moeten samenwerken.
- Als ze een speciale vaardigheid hebben, probeer die dan te verbinden met de groepsactiviteit. Want dit zal hun zelfvertrouwen vergroten. Als ze bijvoorbeeld erg goed in puzzels of in bouwspelletjes zijn, zorg dan dat ze deel uitmaken van de activiteit.
- Ook therapie met dieren zorgt voor goede resultaten. Voorbeelden zijn therapie met paarden, dolfijnen of honden.
De hoge niveaus van zelfstimulatie bij het kind
Hun zelfstimulerende gedragingen moeten ingeperkt worden. Anderzijds moeten de kinderen ook verbinding krijgen met de sociale wereld en met hun omgeving.
- Betrek alle personen die storende gedragingen kunnen aanmoedigen of toelaten. Op dit vlak moeten we voorzichtig zijn. Want kinderen blijven deze gedragingen misschien gebruiken om aandacht of prikkels te krijgen die ze van anderen missen.
- Verander de biologische situaties, zoals de maaltijden, de rustschema’s en de roosters. Op die manier hebben de eisen van het kind minder afkerige bijbetekenissen en zijn ze functioneler. Bekrachtig gedragingen die niet te verzoenen zijn met zelfstimulatie.
- Verlies nooit je kalmte en gebruik NOOIT enige vorm van dwang of lichamelijke straf. Want dit is nooit legitiem. Het maakt niet uit of je hen iets wil afraden of dat je storend gedrag wil laten ophouden.
Tot besluit willen we duidelijk maken dat elke vorm van tussenkomt een grondige planning vereist. Want we moeten bepalen welke gewenste gedragingen we zullen bekrachtigen. Bovendien moeten de opdrachten die we hen geven, helder zijn. Wijzelf moeten systematisch en geduldig zijn.