Zelfbeschadiging: wat zit er precies achter?
Je pakt het stalen lemmet van een puntenslijper, een scheermes, een schaar of zelfs je eigen nagels en je trekt lijnen op je onderarm, buik, dijen. Zelfbeschadiging is voor velen een ontsnappingsroute voor hun emotionele pijn, een manier om de leegte te vullen, maar vooral een teken van een slechte geestelijke gezondheid.
De eerste vraag die bij ons opkomt als we deze tekens zien, sommige recent, maar andere getuigen van een lange geschiedenis van zelfverwonding, is “waarom?” Waarom zou iemand zichzelf opzettelijk pijn willen doen? Soms zijn het snijwonden, soms zijn het brandwonden en soms zijn het herhaalde krassen.
“Jij kiest de plaats van de wond waaruit onze stilte spreekt”
Het antwoord op deze vraag is ingewikkeld. Allereerst, hoewel veel mensen met de stoornis jong zijn, zijn er meer volwassenen die ermee te maken hebben dan we denken. En we kunnen een groeiend en alarmerend fenomeen niet negeren: de impact die zelfbeschadiging heeft op sociale relaties en hoe besmettelijk het is onder tieners.
Er moet ook worden opgemerkt dat hoewel in de vierde versie van de “Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders” (DSM), zelfbeschadigend gedrag werd gezien als een symptoom en niet als een aandoening, wordt het in de vijfde editie nu beschouwd als een onafhankelijke aandoening met zijn eigen symptomen.
Dat gezegd hebbende, kan het naast andere stoornissen bestaan, zoals stemmings-, angst- en eetstoornissen.
De American Psychiatric Association spreekt over een ‘niet-suïcidale stoornis door zelfbeschadiging’. Ze definiëren het als een strategie waarbij pijn dient als een catharsis om negatieve emoties en gevoelens van eenzaamheid, leegte, isolement te verlichten, om jezelf af te leiden van andere problemen, gevoelens van woede te verminderen, spanning los te laten of geagiteerde gedachten te beheersen.
Zelfbeschadiging, een slechte manier om met emotionele pijn om te gaan
Iets dat veel experts in twijfel trekken over de klinische definitie van zelfbeschadiging, is of het daadwerkelijk niet-suïcidaal gedrag is. Per slot van rekening heeft tussen de 50 en 70% van de mensen die zichzelf schade toebrengen, ooit een zelfmoordpoging ondernomen of zullen dat proberen.
Misschien is het doel van deze snijwonden, brandwonden of snijwonden niet om je eigen leven te nemen. Maar achter dit gedrag gaan denkprocessen en slechte gevoelens schuil die die kant op kunnen drijven. Elke zaak is uniek, elke persoon heeft zijn eigen, unieke kenmerken.
Zelfbeschadiging is slechts het topje van de ijsberg van een verborgen sociaal fenomeen dat erger wordt en onze aandacht verdient. Ook overheden en maatschappelijke organisaties zouden meer oplettend en geïnteresseerd moeten zijn in de achterliggende gedachte.
“Als ik mezelf snij, verdwijnen alle slechte dingen en ontspan ik.” Dat zeggen jongeren tussen de 12 en 18 jaar die aan snijden of zelfverwonding doen vaak. Deze vorm van zelfsabotage en zelfbeschadiging is een slechte aanpassing aan stress en de uitdagingen van het leven. Met andere woorden, het gedrag is bijna hetzelfde als een verslaafde die ‘wil vergeten’.
Natuurlijk, deze wonden kunnen alleen oppervlakkige snijwonden zijn en deze jonge mensen hebben meestal geen borderline-persoonlijkheidsstoornis. Maar velen van hen hebben emotionele, relationele en schoolproblemen, een laag zelfbeeld en een vertekend lichaamsbeeld.
Sommige professionals geloven dat het vaak een manier is om ‘aandacht te krijgen’ of om hun pijn te uiten. Maar we zeggen dat het een veel groter probleem is.
Hoe ga je ermee om?
Marcos is 56 jaar oud. Hij is een professional met een zeer stressvol werkleven en er is iets vreemds aan hem. In de zomer draagt hij altijd lange mouwen en altijd zorgvuldig dichtgeknoopt. Als de mouwen van zijn overhemd echter zouden worden opgerold, zou een hele kaart van horizontale wonden en oude littekens zichtbaar worden.
“Elke ziel heeft zijn schaafwonden”
– Doménico Cieri Estrada-
Marco is niet de enige. Volgens de universiteiten van Oxford, Manchester en Leeds zijn er op elke 100.000 inwoners zelfs 65 volwassenen die zichzelf beschadigen. Dit feit is erg belangrijk omdat het zelfmoordrisico in deze gevallen erg hoog is.
Als we ons nu afvragen wat er achter dit gedrag zit, is het antwoord simpel. I ntense en aanhoudende negatieve emoties, harde zelfkritiek en grote moeite in het uitdrukken en het beheer van de eigen emoties.
Het bespreken van een zelfverwondingsstoornis houdt in dat je allereerst moet weten wat er achter het gedrag zit. Er kunnen verborgen stoornissen zijn: eetstoornissen, depressie, obsessief-compulsieve stoornis, angststoornissen. Alleen een professional kan ze diagnosticeren.
Ook, ondanks het feit dat intramurale behandeling in veel gevallen een aanbeveling is, zou deze optie een laatste redmiddel moeten zijn. Dit is vooral het geval wanneer er al suïcidaal gedrag of zelfmoordgedachten zijn. Cognitieve gedragstherapie is in deze gevallen bijvoorbeeld zeer effectief. Het vermindert zelfbeschadiging, zelfmoordgedachten en symptomen van depressie en angst.
Tot slot zijn andere goede benaderingen gezinstherapie, groepstherapie en therapieën gebaseerd op volledig bewustzijn. Dialectische gedragstherapie kan ook werken. Hier leert de patiënt omgaan met frustratie, het reguleren van emoties en het verbeteren van relaties.
Alle siterte kilder ble grundig gjennomgått av teamet vårt for å sikre deres kvalitet, pålitelighet, aktualitet og validitet. Bibliografien i denne artikkelen ble betraktet som pålitelig og av akademisk eller vitenskapelig nøyaktighet.
- González, R. B., & Álvarez, B. G. (2012). Conductas autolesivas. Cad Atenc Primaria, 18, 70-72.
- Ibáñez, Á. F., Costa, M. V., del Real Peña, A., & del Castillo, C. S. (2012). Conducta autolesiva en adolescentes: prevalencia, factores de riesgo y tratamiento. Cuadernos de Medicina psicosomática y psiquiatría de enlace, (103), 5.
- Villarroel, J., Jerez, S., Montenegro, M., Angélica, M., Montes, C., Igor, M., & Silva, H. (2013). Conductas autolesivas no suicidas en la práctica clínica: Primera parte: conceptualización y diagnóstico. Revista chilena de neuro-psiquiatría, 51(1), 38-45.