Freuds genotsprincipe: plezier in ongenoegen?

Het psychische apparaat is een complex systeem dat Freud gedurende zijn hele werk probeerde te ontcijferen. Hoewel hij ontdekte dat de motor ervan het verlangen is, werkt dit niet altijd met plezier.
Freuds genotsprincipe: plezier in ongenoegen?
Martina Estevan Del Carpio

Geschreven en geverifieerd door de psycholoog Martina Estevan Del Carpio.

Laatste update: 20 april, 2023

Als je niet geïnteresseerd bent in het breken met de gangbare denkpatronen, is het misschien beter dat je nu stopt met lezen. Aan de andere kant, als je wel geïnteresseerd bent, gaan we je vragen waar Sigmund Freud op doelde in zijn essay Voorbij het genotsprincipe.

Een van de drijfveren achter het werk van deze vader van de psychoanalyse was zijn verlangen om meer te weten te komen over de opbouw van het psychisch apparaat. Met andere woorden, hoe onze psyche werkt. In zijn eerste theorieën kwam hij tot de conclusie dat de structuur van de psyche zijn dynamiek baseert op het genotsprincipe.

Freud
Freud gebruikte in zijn begintijd hypnose als therapie.

Freuds constitutie van het psychisch apparaat

Voor Freud werd de psyche gevormd door drie psychische instanties:

Afzonderlijke systemen, verschillende operaties

Freud beweerde dat zich in het onbewuste een reeks psychische elementen bevindt met een diepe oorsprong. In feite zijn het een reeks trauma’s die verdrongen, verborgen en begraven zijn. Deze herinneringen vertegenwoordigen een conflict voor het subject.

Aan de andere kant zag hij het bewuste als het erkende en geaccepteerde gebied, van waaruit het individu interageert met de buitenwereld en de mensen die hem omringen.

Tenslotte zag Freud in het voorbewuste inhouden die ofwel bewuste voorstellingen worden, ofwel wegzinken in de diepten van het onbewuste.

Deze drie systemen gaven vorm aan het psychische apparaat. Om zichzelf in stand te houden heeft het de hulp nodig van een bemiddelende functie of censuur. In feite een functie zonder welke de verdrongen inhouden geen weerstand zouden vinden om toegang te krijgen tot het bewustzijn.

Volgens Freud is censuur een functie die essentieel en permanent is. Het vormt een soort selectieve barrière die de vrije stroom van informatie tussen de onbewuste systemen enerzijds en de voorbewust-bewuste systemen anderzijds verhindert.

Het verhindert dat onbewuste verlangens en de daarvan afgeleide formaties toegang krijgen tot het bewustzijnsvlak, waardoor ze zich situeren aan de oorsprong van de repressie.

Zoals we al eerder opmerkten, wordt de werking van het psychische apparaat in eerste instantie in stand gehouden door het genotsprincipe.

Het genotsprincipe, Freuds eerste theorie

Deze drie systemen komen in conflict wanneer een spanning het apparaat binnendringt. Volgens Freud is spanning een energetische lading die optreedt en een verstoring veroorzaakt in het functioneren van de psyche. Het verstoort het gevoel van genot, doordat het even wegvalt.

Geconfronteerd met deze verstoring reageert het apparaat op een manier die neigt naar genot. Met andere woorden, het probeert zijn energie te ontladen en het verloren plezier te hervatten. Freud identificeerde deze kracht of impuls die de ontlading stuurt als drift.

Als we nu terugkeren naar onze eerste vraag, kunnen we iets verklaren dat verder gaat dan het genotsprincipe.

Voorbij het genotsprincipe

De metapsychologische verandering van het eerste naar het tweede onderwerp werd aanvankelijk gedreven door enkele bevindingen uit het psychoanalytische veld.

In 1920 maakte Sigmund Freud een draai van 360 in zijn theorie. Hij erkende zijn eigen tekortkomingen en ontwikkelde een nieuw onderwerp over dit functioneren. In feite maakte hij een onderscheid tussen twee soorten driften:

  • Levensdrift of erotische drift. Deze strijdt voor plezier, liefde en seksueel verlangen.
  • De doodsdrift, of Thanatos. Die is gericht op de meest onaangename plaatsen. Bijvoorbeeld sadomasochisme en agressieve en destructieve neigingen.

Gezien deze uiteenlopende kenmerken en verschijningsvormen is het duidelijk dat er twee onethische driften zijn. Toch blijken het twee kanten van dezelfde medaille te zijn.

Beide driften streven namelijk dezelfde realisatie of bevrediging van een doel na. Freud geloofde dat er erotische gevoelens kunnen zijn die geladen zijn met agressiviteit of vormen van geweld die verzadigd zijn met sensualiteit. Het uiteindelijke doel van beide driften verwijst naar de bevrediging van het onbewuste verlangen.

Superego, Id en ik

Freud sprak niet meer van de drie bovengenoemde instanties, maar van het superego, id en ik.

  • Het Id. Dit begrip werd door het vakgebied van de psychoanalyse overgenomen om de aandrijfpool van het subject aan te duiden. Het is het basisinstinct, het meest oude, elementaire en archaïsche deel van ons psychisch apparaat.

In het id zien we onze meest primitieve driften handelen. Ze besturen, zonder beperking, het principe van genot. Dit drijft de directe en onmiddellijke ontlading van spanningen en opgehoopte opwinding en convergerende processen aan.

Bijvoorbeeld verdichting en verplaatsing. Ze dragen het onmiskenbare stempel van het onbewuste. Bovendien bevatten ze de fundamentele en spontane driften van seksualiteit en agressiviteit.

  • Het ik. Dit is het psychische apparaat dat de wereld van rede en reflectie belichaamt. Het probeert de invloed van de externe wereld over te brengen op het id. Bovendien streeft het ernaar het genotsprincipe, dat hier zonder beperkingen heerst, te vervangen door het principe van genot en werkelijkheid.

Het ik moet bemiddelen en consensus bereiken tussen de drie eisen van het id, dat zijn directe en onmiddellijke bevrediging zoekt. De eisen van de werkelijkheid maken het echter soms onmogelijk of gevaarlijk om sommige van deze driften te bevredigen. Bovendien hebben de dwingende imperatieven van het morele geweten, verre van te streven naar een zinvolle economie van genot, de neiging schuldgevoelens en de kwaliteit van verplichting te ontwikkelen.

Het superego

  • Het superego of ideaal van het Ik. Dit is een globale structuur die drie belangrijke functies heeft. dit zijn zelfobservatie, moreel geweten en de vorming van idealen.

Het superego wordt gevormd door het kritiekloos internaliseren van morele, sociale en culturele normen en waarden. In feite vindt internalisering plaats door opeenvolgende identificaties met de geïdealiseerde figuren van de ouders. Het subject assimileert een eigenschap, kwaliteit of kenmerk van een ander individu en transformeert zichzelf, geheel of gedeeltelijk, naar hun model.

Daarom moet een individu, als het de lotsbestemming van zijn bestaan wil rechtvaardigen, in staat zijn een compromis te bereiken tussen de noodzaak zich aan te passen aan de werkelijkheid, de noodzaak te beantwoorden aan de gedrevenheidseisen van de Id gevoed door het eigen archaïsche erfgoed, en de voorschriften en culturele idealen.

Ze proberen zich vanuit de eisen van het superego op te dringen aan het individu.

Brein met een man erin
Freuds tweede onderwerp is een nieuwe metapsychologische ontwikkeling.

De weg van het verlangen als motor

Het verlangen, als onbewuste, is nooit zuiver erotisch, noch is het noodzakelijkerwijs gerelateerd aan de doodsdrift. Inderdaad, verlangen kan niet benoemd worden, het kan niet bereikt worden, noch verschijnt het aan ons in duidelijke en gemakkelijk te interpreteren vormen. Verlangen beweegt ons, het leven motoriseert ons.

Heb je ooit verlangen ervaren? Het is niet te ontcijferen, het draagt het gevoel van een zeker gemis met zich mee. Wanneer je denkt dat je het hebt, glipt het weer weg. Als je bijvoorbeeld merkt dat je zegt: “Ik dacht dat ik dat wilde, maar nu ik het heb, wil ik meer. Ik wil iets anders. Ik wil niet meer hetzelfde als voorheen.”

Zo werkt het genotsprincipe. Paradoxaal genoeg door niet te werken. Daarom weet je, telkens als je vooruit gaat, dat je niet de enige eigenaar bent van je ideeën. Sterker nog, hoe gek het ook lijkt, je laat je ook niet leiden door het plezier dat je eraan beleeft.


Alle siterte kilder ble grundig gjennomgått av teamet vårt for å sikre deres kvalitet, pålitelighet, aktualitet og validitet. Bibliografien i denne artikkelen ble betraktet som pålitelig og av akademisk eller vitenskapelig nøyaktighet.


  • Ansermet, F., & Magistretti, P. (2011). Los enigmas del placer. Katz Editores.
  • Colín, A. (2015). De la pulsión de muerte, el deseo, y la pulsión invocante. Revista Fuentes Humanísticas27(51), 25-40.
  • Freud, S. (2020). Más allá del principio del placer (Vol. 357). Ediciones Akal.
  • Laznik, D., Lubián, E., & Kligmann, L. (2011). La segunda tópica freudiana: sus dimensiones clínicas. Anuario de investigaciones18, 81-85.

Deze tekst wordt alleen voor informatieve doeleinden aangeboden en vervangt niet het consult bij een professional. Bij twijfel, raadpleeg uw specialist.