De ogen van onze huisdieren spreken een unieke taal
Als ik mijn hond, mijn kat – of welk dier dan ook – aankijk, dan zie ik hem, of haar, niet zozeer als (wildvreemd of huis)’dier’, maar veeleer als bewust levend wezen, gelijk mezelf. Ik zie een voelende, bezielde vriend, die uit eigen ervaring weet wat genegenheid, wat angst is, en die net zo veel respect verdient als iedere persoon, als onze medemensen.
De kracht van oogcontact gaat veel dieper dan alleen ons zicht. Hoe wonderlijk het misschien ook moge klinken: de optische zenuwen zijn nauw verbonden en verweven met de hypothalamus, de delicate en primitieve hersenstructuur die onze emoties en onze herinneringen zowel reguleert als integreert. Oftewel: wie kán zien – of het nou een mens of een meerkoet is – zál ook voelen. Op zijn minst: pijn, plezier (genot), en de vier universele basisaffecten: blij, bang, boos, bedroefd.
Als de ogen de zogeheten poorten naar onze ziel zijn, dan – zo fluistert althans mijn intuïtie – hebben dieren er, net als wij, ook één. Want zij verstaan die woordeloze taal waarin een blik genoeg is; zij communiceren – met óns, en met elkáár – zonder tussenkomst van alfabet of lettergreep. Zij kennen instinctief de lingua franca van het hart, de sym- en empathie waarbij je specifieke soort geen verschil maakt, en wederzijds respect de geluidloze boventoon voert – via ons gezicht, via onze pupillen.
Bijna allemaal hebben we wel eens het volgende scenario meegemaakt: je gaat naar een dierenasiel, of een fokker, om een – nee, om jouw – hond of kat uit te zoeken. Van het ene op het andere moment – spontaan, zonder voorbedachte rade – ontstaat er tussen jou en één van de aanwezige puppies (of volwassen exemplaren) een intense band, een bijzondere connectie, en de bijbehorende gedachte: ‘Já, dat is hem/haar.’ Zonder het zelf echt te beseffen, laten ze ons verliefd, en onweerstaanbaar aangetrokken voelen, tot hen. Wetenschappers beweren dat er – binnen deze dynamiek – nog iets veel interessanter, en veel fundamenteler, aan de hand is.
Dierenogen, een oeroude verbinding
Twee soorten dieren die al decennialang in intiem gezelschap met mensen samenleven, zijn honden en katten. Bijna niemand staat er meer versteld van hoeveel wijsheid zij – in onze onderlinge omgang – steeds weer aan de dag leggen. Ze kijken ons recht in de ogen aan, en weten zeer subtiel, zeer genuanceerd aan te geven waar ze precies behoefte aan hebben, of naar verlangen: met een beweging van hun staart, hun hoofd, hun wimpers en oogopslag, een kopje, een houding, een veelzeggende ‘miauw’ of aanmoedigend, perfect getimed blafje enzovoort.
We hebben ons gedrag, en onze genus-overstijgende ‘gebaren’-taal fijnzinnig op elkaar afgestemd. En dat is mede het resultaat van ontelbare generaties, van miljoenen jaren genetische evolutie, waarin bepaalde soorten – dankzij hun coöperatie, of zelfs via symbiotische relaties – wederkerig profiteren. Dat wil zeggen: daar allebei er beter van worden, sterker staan dan alleen, en dan voorheen. Het hoeft daarom geen verbazing te wekken dat een studie, uitgevoerd door antropoloog Evan Maclean, bewees, en openbaarde, dat honden en katten zeer bedreven zijn in het aflezen van onze emoties, puur door ons in onze ogen aan te kijken.
Onze huisdieren zijn, wat betreft het hér- en erkennen van emoties, uiterst deskundig. Ze zijn bijvoorbeeld in staat om basale gebaren-patronen te associëren met een typische gevoelsbeleving, van hun baasje, en hebben het, bijna altijd, bij het rechte eind. De eerder gerefereerde studie bracht nog iets aan het licht, namelijk: dat mensen met hun honden en katten een band ontwikkelen die enorm veel lijkt op de relatie tussen ouder en kind.
We voeden ze op, zorgen voor ze, geven ze te eten en te drinken, verschonen hun mand, gaan met ze naar de dokter enz. In haast alles behandelen we hen alsof ze gewoon een volwaardig lid van de familie, of van het gezin, zijn. En deze domesticatie, oorspronkelijk van woeste wolf tot trouwe viervoeter, van wilde tot tamme kat, is – vanuit biologisch perspectief – voor beide soorten (mens en kat, mens en hond), bijzonder succesvol en vruchtbaar gebleken. Eeuwenlang door te helpen met de jacht, het afschrikken van inbrekers, het bestrijden van ongedierte (ratten en muizen), en tegenwoordig ook als gekoesterd gezelschapsdier.
Onze neuronale netwerken en hersenchemie reageren op identieke wijze, of we ons nu ontfermen over een klein kind, een zieke, een bejaarde, of een dier: ons brein produceert oxytocine, het hormoon van vertedering, liefde, willen zorgen voor. Honden en katten gedragen zich bovendien zeer antropomorf (alsof ze een mens waren): wij vormen hun sociale groep, of troep, ze zien ons als het alfa-mannetje (of -vrouwtje), waarmee ze de huis en haard, en de bank, delen, die hen bescherming biedt.
Biofilie, onze in- en aangeboren liefde voor de natuur, en voor dieren
De wereld komt tot bloei, en tot leven, door de ogen (en oren, en neus, en voetzolen) van een dier. Als wij weer – al was het maar voor even – met dezelfde ogen naar de aarde, naar haar landschappen, konden kijken, dan zouden we ons wellicht indrukken, sensaties en gevoelens herinneren die ooit ook eigen waren aan, en in ons. Een non-conceptuele, tijdloze, zintuiglijke éénheid met het bos, de bergen, het water en de lucht die we – in al onze drukte, in al onze grootstedelijke en koortsachtig-kapitalistische hectiek, vergeten zijn.
Onze maatschappij is onverbiddelijk in de ban geraakt van het commercieel-economische consumptie-model, en put zo de aarde – inclusief al haar fossiele grond- en brandstoffen – in toenemende mate uit. Terwijl we deze unieke doch kwetsbare planeet, die wij van onze voorouders geërfd hebben, juist zo intact mogelijk – met al haar delicate schoonheid en oneindig complexe, cruciale ecosystemen – aan onze kleinkinderen moeten overdragen, en nalaten. Dus nadrukkelijk níet in een schier onherstelbare staat van verval, verstoring, vervuiling, vernietiging.
Toen honden onze overlevingskansen als soort – van de mens – (nog) vergrootte
Edward Osborne Wilson is een Amerikaanse bio- en entomoloog die bekend staat als bedenker van de term ‘biofilie’. Letterlijk, in het Grieks, betekent het: houden van dat wat leeft, en in bredere zin: van de natuur, van levende wezens, van alles wat groeit en bloeit. Dierenliefhebbers kennen deze ervaring als geen ander. Volgens deze wetenschapper valt de innige affiniteit met onze huisdieren terug te traceren naar, en te verklaren vanuit de vroegste evolutie- en ontwikkelingstadia van onze soort: homo sapiens sapiens.
- Wanneer we een dier in de ogen kijken, dan ontstaat er – zonder dat we het direct doorhebben – een emotionele en zelfs op genetische geschiedenis gebaseerde band. Sinds mensheugenis zijn wij – als meest intelligente soort – zeer intieme relaties aangegaan met bepaalde dieren, zoals de hond, die in prehistorische tijden – toen overleven nog onze grootste uitdaging was – een bijzonder belangrijke, en bijna onmisbare rol vervulde.
- Eén van Edward Osborne’s hypotheses is dat groepen mensen (zoals jagers- en verzamelaars) die wilde honden wisten te temmen, en dus gezamenlijk, zij aan zij, de wildernis doorkruisten, gemiddeld genomen betere overlevingskansen hadden dan groepen mensen die daar niet in geslaagd, of überhaupt niet opgekomen waren.
De mensen die in staat bleken om een dier voorzichtig – met beleid – te vangen, geduldig te domesticeren, en diens vertrouwen te winnen op basis van wederzijds respect en waardering, vertoonden eveneens een grotere, holistische harmonie met moeder natuur, met haar cycli, haar (geheime) voedingsbodem, en-bronnen. Van water, tot eetbare scheuten, de elementen, de locatie en routes van wild…
Onze honden moge vandaag de dag niet meer zo bruikbaar zijn wat betreft het vinden, opjagen, en in de nek grijpen van ons voedsel, maar voor veel mensen is het gezelschap van en de vriendschap met hun hond (of kat), in sociaal opzicht, nog net zo noodzakelijk voor hun ‘overleving’, voor de kwaliteit van hun leven.
Zij schenken ons hun warmte, dankbaarheid, blijdschap en enthousiasme; hun onvoorwaardelijke affectie en aanwezigheid, en herinneren ons er dagelijks aan waarom het zo troostend, zo geruststellend is om in hun ogen te kijken. Waarom het zo in en in vertrouwd voelt. Ze hebben geen woorden nodig, want hun spontane (lichaams)taal is veel ouder, veel eenvoudiger, prachtig ‘primitief’: die van de liefde.
Geniet elke dag van hun liefkozende blikken, van hun sprekende gezichten. Zie jezelf weerspiegeld in hun open ogen, en ontdek tegelijkertijd – in jezelf – die zelfde onschuld, zuiver- en puurheid, de onuitputbare bron van onvoorwaardelijke liefde.