Vergroot bijgeloof onze kansen op overleving?
Bijgeloof is eigenlijk gewoon een bijwerking van ons vermogen om te leren. Elk levend wezen dat in staat is om verbanden te leggen tussen feiten en gebeurtenissen, kan tot op zekere hoogte bijgelovig zijn.
Volgens Rotter (1966) is het zo dat als iemand denkt dat de resultaten van iets buiten zijn controle liggen (onvoorspelbaar zijn: bestemming, krachten van buitenaf, geluk…), dit betekent dat hij een overtuiging of verwachting heeft gebaseerd op externe controle. Anderen zeggen weer dat bijgelovig gedrag overeenkomt met oncontroleerbare situaties. Dat gezegd hebbende, we weten allemaal dat het onmogelijk is om alles om ons heen te beheersen.
Als mensen zijn we geëvolueerd en hebben we vermogens opgepikt die ons helpen om te overleven in de wereld. Het is een wereld die behoorlijk onvoorspelbaar is. En daarom hebben we allemaal een soort van overtuigingen of illusies die ons het gevoel geven dat we ons leven beheersen.
Bijgeloof als een adaptief hulpmiddel
Afkloppen op hout, duimen, of niet onder een ladder door lopen, werkt misschien wel hetzelfde als snoep voor een kind. Volgens je hersenen tenminste. Kleine kinderen zijn tenslotte dol op snoep. En mensen gebruiken het de hele tijd als versterking, zonder precies te weten waarom het werkt. Welnu, hetzelfde gebeurt ook met bijgelovige rituelen.
Veel mensen hebben amuletten of rituelen die ze gebruiken om hen te helpen om beter te presteren in bepaalde situaties. Deze dingen kunnen hun extra motivatie of meer zelfvertrouwen geven.
Persoonlijk bijgelovig denken is de neiging om te denken op een manier die je voorbereidt om jezelf te verdedigen tegen teleurstelling, liefdesverdriet en ongenoegen. Dit soort denken maakt ook deel uit van wat Epstein (1988) omschreef als constructief denken.
Vertrouwen hebben in jezelf is absoluut cruciaal. Dat betekent dat elke factor, hoe irrationeel ook, je overlevingskansen zal verbeteren. En om preciezer te zijn, betekent het dat de bewering dat bijgeloof adaptief zou kunnen zijn soms wel degelijk waar is.
Experimenteren met bijgeloof
In deze twee experimenten worden de deelnemers gedwongen om te denken dat hun gedrag wordt versterkt. In de Koichi Ono-studie is het bijgelovige gedrag echter niet helemaal het resultaat van toevallige versterking. En het experiment van Helena Matute bevestigt de theorie dat een gebrek aan controle mensen ertoe aanzet zich bijgelovig te gedragen.
Het puntentel experiment (Koichi Ono, 1987)
Geïnspireerd door Skinners onderzoek met duiven, gebruikte Koichi Ono experimentele kamers met drie hefbomen en een paneel. Het paneel registreerde hoeveel punten de deelnemers hadden. De bedoeling was dat de twintig proefpersonen zoveel mogelijk punten probeerden te krijgen. Koicho Ono vertelde hen echter niet precies wat ze voor deze punten moesten doen.
Hij programmeerde de apparaten om zo nu en dan een versterking (punten op de teller) uit te delen. Maar dit gebeurde willekeurig. Het resultaat? Veel deelnemers vertoonden bijgelovig gedrag toen ze iets deden en hier een punt op volgde. Een van hen sprong zelfs op en neer omdat hij dacht dat dat de manier was waarop ze de punten haalden.
Het geluidsexperiment (Helena Matute, 1993)
Matute deed dit experiment door een negatieve stimulus op een computer te gebruiken. In dit geval was het een irritant geluid dat geprogrammeerd was om na een bepaalde tijd weer weg te gaan. Ze verdeelde de deelnemers in twee groepen.
Bij de eerste groep vroeg ze de deelnemers om het geluid uit te zetten door het toetsenbord van de computer te gebruiken. Tegen de leden in de tweede groep zei ze dat ze, ongeacht wat ze deden, het geluid niet konden regelen.
De resultaten waren heel verschillend. De mensen in de eerste groep vestigden een gedragspatroon op het moment dat ze de toetsen ingedrukt hadden. Deze mensen ontwikkelden een illusie van controle, en het leidde ertoe dat ze zich bijgelovig gedroegen.
Ze begonnen zelfs te geloven dat als ze bepaalde toetsen ingedrukt hielden, ze het vervelende geluid konden regelen. De tweede groep daarentegen, deed niets, net zoals Helena Matute hen had gevraagd.
Illusie als een schild
Onze hersenen bestaan uit een web van verbindingen dat probeert om verbanden te leggen tussen dingen. We associëren woorden, plaatsen, gevoelens, gebeurtenissen, enz. Wanneer iemand zijn gedrag ten onrechte als mogelijke oorzaak ziet, betekent dit dat zijn brein is overgenomen door een ‘illusie van controle.’ Als dit op een meer algemene manier gebeurt, door te denken dat de oorzaak of kern afkomstig is van een externe kracht, dan noemen we dit verschijnsel een ‘illusie van causaliteit.’
Herstein (1966) stelde dat het niet erg waarschijnlijk is dat dit gedrag veroorzaakt wordt door onbedoelde versterking. Hij was van mening dat als iets iemand ertoe brengt om zich ten minste een keer bijgelovig te gedragen, het gedrag langer zou kunnen aanhouden vanwege onbedoelde versterking.
Er zijn veel samenlevingen die rituelen uitvoeren zoals regendansen of mensenoffers. Welnu, laten we hier even over nadenken. Komen deze praktijken voort uit een toevallige versterking van individueel gedrag, of zijn ze een manier om onze overlevingskansen te verbeteren?