De neurobiologie van OCS
Obsessieve-compulsieve stoornis (OCS) is een ernstige klinische aandoening. Ze kan zowel bij kinderen als volwassenen voorkomen en heeft grote invloed op het dagelijks functioneren van de patiënten. Volgens de WHO is het zelfs een van de 20 belangrijkste objectieve factoren om de diagnose gehandicapt te krijgen.
Lijders aan deze ernstige stoornis besteden veel tijd en energie aan obsessies en compulsies. Bovendien hebben ze moeite om hun taken op tijd af te krijgen, omdat ze nogal inflexibel zijn. Bovendien kan het zelfs iemands vermogen om zijn kinderen op te voeden aantasten.
“Het is als dat liedje dat steeds maar weer in je hoofd speelt, alleen kom je er niet vanaf.”
-Kimberly Matthews-Cifra-
OCS
Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hebben lijders aan OCS de neiging om geobsedeerd te raken door bepaalde aspecten van hun leven. In feite zorgen hun obsessies ervoor dat ze zich op een rituele manier gedragen. Dit wordt dwang genoemd.
OCS veroorzaakt intens lijden en de fundamentele gebieden van iemands leven verslechteren. Bijvoorbeeld het werk en de interpersoonlijke of academische sfeer.
Obsessies
Stel je voor dat de volgende gedachte bij je opkomt: “Wat als ik mijn buurman zou vermoorden?” Natuurlijk veroorzaakt dit een enorm ongemak, omdat je het eigenlijk niet wilt doen. De gedachte is echter in je geest opgedoken, geïntegreerd geraakt en wordt voortdurend herhaald. Dit is een obsessie. Het is een gedachte, een impuls of een opdringerig beeld dat veel angst veroorzaakt (APA, 2015).
“OCS hebben is alsof je bestuurd wordt door een poppenspeler.”
-Toni Neville-
Compulsies
Doorgaan met ons voorbeeld, stel dat je jezelf probeert te bevrijden van de vorige gedachte. Maar, om dit te doen moet je in tweetallen tot het getal 100 tellen, elke minuut één. Een dwang is een gedrag. Het kan zowel mentaal zijn (zoals ons voorbeeld), als fysiek (zoals het wassen van je handen). Door de dwang uit te voeren wordt het ongemak of de negatieve situatie voorkomen.
“Een lichamelijke sensatie kruipt over mijn arm als ik de dwang vermijd. Maar als ik die voltooi, reset de wereld zich even, alsof alles weer goed komt. Maar slechts voor even.”
-Mardy M. Berlinger-
Een benadering van de neurobiologie van OCS
Er zijn verschillende biologische hypothesen die proberen licht te werpen op de oorsprong van OCS. Toch ontbreekt het ons nog aan biomarkers of laboratoriumtests die ze ondubbelzinnig bevestigen. Tot nu toe zijn de volgende bevindingen verkregen.
Genetica
Als je kind, broer of zus of ouder bent van iemand die aan OCS lijdt, heb je waarschijnlijk tweemaal zoveel kans om dezelfde stoornis te ontwikkelen. Volgens Belloch (2022) hebben de kinderen van mensen met OCS namelijk een groter aantal obsessies, vergeleken met de normale bevolking.
Volgens Carrobles (2014) is een obsessieve-compulsieve stoornis in hoge mate erfelijk. Er is echter meer onderzoek naar nodig. Monozygotische broers en zussen (tweelingen) vertonen in wel 90 procent van de gevallen een risico dat beiden aan OCS lijden.
“In 87 procent van de gevallen wordt OCS chronisch.”
-Claudia Urbistondo-
Neurobiologie
De meest onderzochte hersengebieden (Spaanse link) zijn de frontale kwab (die hogere mentale functies ondersteunt), de basale ganglia (gerelateerd aan motorisch gedrag), en de thalamus (de geleider van alle zintuiglijke en motorische informatie). Stoornissen die onder het OCS-spectrum vallen delen vergelijkbare neurale netwerken. Meer in het bijzonder het frontostriatale gebied.
- Bij degenen die lijden aan OCS zijn de basale ganglia onderactief. Dit zou deels de oorzaak kunnen zijn van de motorische compulsies. Hoe groter de symptomatische ernst, hoe groter het volume of de omvang van deze structuur.
- De frontale cortex is overmatig actief bij OCS-patiënten. Dit zou kunnen verklaren waarom patiënten vastlopen in hun obsessies.
Bij obsessies die te maken hebben met de angst om besmet te raken (“Ik heb een pen aangeraakt, ik heb mezelf besmet en ik ga ziek worden”) die de noodzaak veroorzaken om me voortdurend te wassen, of de dwang (“Als ik me 54 keer was, ben ik schoon”), zijn specifieke gebieden gevonden. In feite zijn in deze gevallen de ventromediale gebieden van de prefrontale cortex meer geactiveerd, evenals de nucleus caudatus.
Aan de andere kant zijn bij obsessies met verificatie-compulsies (“Ik denk dat ik de auto van het slot heb gelaten, ik moet hem controleren”) de putamen, globus pallidus en thalamische gebieden intens geactiveerd.
Neurotransmissie
Er zijn eigenlijk twee hypothesen. Ten eerste is er de theorie dat het serotoninemolecuul bij deze patiënten overmatig laag is. Ten tweede is er de hypothese dat het dopaminemolecuul (betrokken bij motorisch gedrag en leren) in overmaat voorkomt. Dit zou kunnen verklaren waarom OCS-patiënten buitensporig motorisch gedrag vertonen.
“Het is alsof je twee hersenen hebt, een rationeel brein en een irrationeel brein. En ze vechten voortdurend.”
-Emilie Ford-
Er is duidelijk meer onderzoek (Spaanse link) nodig naar de neurobiologie van de obsessieve-compulsieve stoornis. Het zou bijvoorbeeld bijzonder interessant zijn als diagnostische tests op basis van biomarkers worden ontdekt. Dit zou nauwkeurigere diagnoses mogelijk maken.
Als dit het geval zou zijn, zou OCS kunnen worden gediagnosticeerd door middel van een MRI of een bloedtest. Tot op heden is dit echter nog lang geen realiteit.
Alle siterte kilder ble grundig gjennomgått av teamet vårt for å sikre deres kvalitet, pålitelighet, aktualitet og validitet. Bibliografien i denne artikkelen ble betraktet som pålitelig og av akademisk eller vitenskapelig nøyaktighet.
-
Belloch, A. (2023). Manual De Psicopatologia. Vol. Ii (2.a ed.). MCGRAW HILL EDDUCATION.
-
CIE-11. (s. f.). https://icd.who.int/es
-
First, M. B. (2015). DSM-5. Manual de Diagnóstico Diferencial. Editorial Médica Panamericana.
-
Pena-Garijo, J., Ruipérez Rodríguez, M. Á., & Barros-Loscertales, A. (2010). Neurobiología del trastorno obsesivo-compulsivo: aportaciones desde la resonancia magnética funcional (I).
- Martínez Díaz, S., Peña, C., López, E., Guzmán, N., & Corominas, A. (2019).
-
Carrobles, J. A. S. (2014). Manual de psicopatología y trastornos psicológicos (2a). Ediciones Pirámide.
-
Urbistondo, C., Macbeth, G. E., Kichic, R., & Ibáñez, A. (2011). El modelo frontoestriado del trastorno obsesivocompulsivo: evidencia convergente de estudios de potenciales evocados relacionados a eventos. Psicología y Psicopedagogía, 25(1), 120-133.
-
Ortiz García, A. E. (2015). Marcadores genéticos y de neuroimagen en el Trastorno obsesivo-compulsivo de inicio en la infancia y la adolescencia.