Het experiment van Aronson en Mills: rechtvaardiging van de inspanning
De soorten doelen die voor ons het moeilijkst te bereiken zijn beschouwen we als het meest waardevol. Het zijn doelen die aanzienlijk meer energie vragen, en waarvoor we moeten vechten. Dit staat bekend als inspanningsrechtvaardiging. Men bestudeerde dit fenomeen in een experiment van Aronson en Mills in 1959. Men publiceerde dit onderzoek (Engelse link) in het Journal of Abnormal and Social Psychology.
De onderzoekers stelden de hypothese dat er een cognitieve bias in het spel zou kunnen zijn. Met andere woorden, misschien waarderen mensen iets dat meer inspanning vergt meer omdat ze veel belang hechten aan de geïnvesteerde tijd en energie en niet noodzakelijk omdat het een hogere waarde heeft.
Laten we eens kijken wat de conclusies van het experiment van Aronson en Mills ons vertellen over inspanningsrechtvaardiging.
“Het geheim van mijn geluk is niet te streven naar plezier, maar plezier te vinden in inspanning.”
De basis premissen
Het Aronson en Mills experiment ging uit van de premisse dat mensen de waarde van elke prestatie associëren met de moeilijkheidsgraad die ze met zich meebrengt. Zo zijn er grote bedrijven die extreem strenge selectieprocedures hebben.
Interessant is dat dit ook de bedrijven zijn die de meeste aanvragen van mensen voor een baan krijgen, en niet altijd omdat ze betere voorwaarden bieden. Het lijkt erop dat de moeilijkheid om in het bedrijf binnen te komen het verlangen van de toekomstige werknemers om te solliciteren stimuleert.
Het experiment van Aronson en Mills richtte zich op situaties als deze. Ze gingen uit van de hypothese dat naarmate er meer barrières zijn om tot een groep toe te treden, de belangstelling van de individuen om erbij te horen toeneemt.
Hun hypothese werd aangevuld met de gedachte dat dit soort situaties aanleiding geeft tot een cognitieve bias. In feite slagen mensen er niet in deze prestaties objectief te waarderen. Ze hechten er automatisch veel waarde aan, gewoon vanwege de moeilijkheid die ze met zich meebrengen.
Het Aronson en Mills experiment
De onderzoekers rekruteerden 63 vrouwelijke vrijwilligers. Het waren allemaal universiteitsstudenten. Ieder werd persoonlijk ontvangen door een experimentator. Die deelde hen mee dat ze iemand zochten om zich aan te sluiten bij een groep waarin men discussies voerde over seks.
De deelneemsters werden willekeurig in drie verschillende inleidingsgroepen ingedeeld. De eerste twee groepen werd verteld dat ze dit proces moesten ‘doorstaan’ om tot de groep toegelaten te worden.
- In de eerste groep vroeg men de deelnemers 12 obscene woorden en twee expliciete beschrijvingen van seksuele activiteit hardop voor te lezen.
- De tweede groep kreeg het verzoek woorden voor te lezen die met seks te maken hadden maar niet bijzonder gênant waren, zoals maagd en prostituee. Ze moesten in een microfoon spreken en kregen te horen dat men deze zou uitzenden voor de vooraf bestaande groep.
- De derde groep kreeg geen teksten te lezen. Na het lezen kregen alle deelnemers te horen dat ze verder konden gaan met het volgende deel van het experiment.
De procedure
De deelnemers kregen te horen dat ze een groepsgesprek (dat eigenlijk een opname was) zouden bijwonen. Daar zou men een tekst getiteld The Sexual Behavior of Animals” bespreken.
Elke vrijwilliger werd alleen gelaten. Hij of zij kon met een koptelefoon en microfoon verbinding maken met de veronderstelde groepsbijeenkomst. Er werd hen echter gevraagd geen bijdrage te leveren en alleen te luisteren. De opname bevatte een uiterst saaie en eentonige discussie, met weinig relevante informatie.
De resultaten
De resultaten van het experiment van Aronson en Mills waren in overeenstemming met hun aanvankelijke hypothese. In feite vond 97 procent van de deelnemers die de meest obscene en sterk seksueel getinte teksten hadden gelezen het debat dat men tijdens de vermeende eerste bijeenkomst van de groep gaf buitengewoon interessant.
Van degenen die de minder expliciete teksten hadden gelezen, was 21 procent dezelfde mening toegedaan. Niettemin vond slechts 13 procent van degenen die geen enkele tekst gelezen hadden, dat het debat interessant was geweest.
Dit bewees dat, ondanks het feit dat de discussie van een laag niveau was, de deelnemers die meer moeite hadden moeten doen om in de groep te komen de discussie meer waardeerden.
De onderzoekers merkten op dat deze overwaardering optreedt om cognitieve dissonantie te voorkomen. Het lijkt erop dat een manier om de extra geleverde inspanning te rechtvaardigen is door meer waarde toe te kennen aan de prestatie.
Het maakt niet uit of die nu, in werkelijkheid, waardevoller is of niet. Aan de andere kant, hoe minder inspanning nodig is, hoe kritischer mensen zijn.
Alle siterte kilder ble grundig gjennomgått av teamet vårt for å sikre deres kvalitet, pålitelighet, aktualitet og validitet. Bibliografien i denne artikkelen ble betraktet som pålitelig og av akademisk eller vitenskapelig nøyaktighet.
- Aronson, E., & Mills, J. (1959). The effect of severity of initiation on liking for a group. The Journal of Abnormal and Social Psychology, 59(2), 177–181. https://doi.org/10.1037/h0047195.